Verslag van de 14e jaarlijksche Algemeene Vergadering,
gehouden op 7 November 1898 te Amsterdam.
De vergadering wordt bijgewoond door de leden: van Ameijden,
Baning, Barenbroek, Boer, van den Bout, van den Briel,
Eekhof, Geijl, Gombault, Griffijn, H. P, de Haan, W. J.
de Haan, Hamelberg, Hengeveld, A. G. Hessels, Hoff
mann, J. Holthuizen, Hondius, Houben, J. Kater, de Kor ver,
Lensink, Leijendeckers, Meijer, Mulder, Oosterman, Per
soon, Remmelts, Romijn, Schregardus, Sillevis, Smeets,
van der Veur, Vierkant, de Vries, Wagemaker en Wan-
ninkhof.
Bij afwezigheid van den Voorzitter wordt, te 101/2 uur het
praesidium opgenomen door het bestuurslid den heer Hoffmann,
met de volgende inleiding
Mijne Heer en!
Een ander dan gij verwacht hebt, richt bij den aanvang onzer
bijeenkomst het woord tot u.
Het derde bestuurslid, wiens streven en werken als zoodanig
voor menigeen vrijwel in het duister liggen, treedt plotseling op
den voorgrond.
Die onverwacht scherpe belijning van zijn anders wazig bestaan,
is hem verre van aangenaam, wijl het niet voor hem is weggelegd
u een blijde boodschap te verkondigen.
Gij weet allen dat onze Voorzitter, de heer F. G. Stucki, als
gedelegeerde werkzaam is bij de Nederlandsch-Pruisische grens
regeling.
Hij heeft zich ingespannen zooveel hij kon ten einde heden