168 uitlegkunde voor de opvolgende wetgevingen op dat onderwerp met vrucht kan worden geraadpleegd" maar dit komt toch alleen hierop neer, dat we daarin iets moeten zoeken wat in de bestaande wetten niet te lezen staat. Die wijziging had plaats juist toen de groote veranderingen der riviertoestanden die voor de deur stonden, duidelijke, uitgewerkte en billijke voorschriften zoo hoog noodig maakten. Was in 1838 nog evenmin als in 1809 ernstig met rivierverbetering begonnen, de wet die zulks mogelijk maakte was reeds 30 jaren oud en de tijdsomstandigheden wezen er voldoende op, dat een algemeene verbetering niet lang meer kon uitblijven. Doch met die gebrekkige wetgeving heeft men zich tevreden moeten stellen en zij beheerscht nog steeds den toestand, ook na de principieele veranderingen die, zooals we zagen, in 1849 met terdaad een aanvang namen. Dat met de qualificatie van gebrekkig niet te veel is gezegd, wordt reeds bewezen door het bestaan der reeds aangehaalde circulaire 911 en wordt nog duidelijker bij aandachtige lezing van die studie. Van hoeveel ernstig onderzoek dat stuk in vele op zichten moge getuigen, het moet erkend worden dat het, ter oplos sing van kwestiën over het recht van den Staat, ons niet veel verder brengt. Het pro en het contra van aangehaalde wetten en beslui ten wegen dikwijls tegen elkaar op en aan 't einde gekomen, bevinden we ons weer voor het feit, dat we geen anderen grond onder de voeten hebben dan de reeds genoemde, zeer magere bepalingen van ons B. W. en de Publicatie van 1806. En mager zijn ze, dat leert de praktijk. Krachtens deze wetten neemt de Staat, in dezen vertegènwoordigd door het Domeinbestuur, sedert eenige tientallen jaren, bezit van de aanwassen ontstaan na het aanleggen der talrijke rijkskribwerken. Slechts bij hooge uitzondering heeft de eigenaar van een uiter waard, de aan zijn land door den Waterstaat noodig geoordeelde kribben, voor eigen rekening aangelegd; de kribben die langs den Boven Rijn, de Waal, de Merwede en voor een groot deel ook langs het Pannerdensch Kanaal, den Beneden Rijn en de Lek, in nagenoeg onafgebroken gelederen, op onderling regelmatige afstanden, beiden oevers tot trouwe wachters strekken, zijn bijna alle rijkseigendommen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 172