171
voorkomt dat op eenigen afstand van een krib zich beduidende
aanwas aan den oever vormt. In verreweg de meeste gevallen
begint deze zich te vormen als plaat tusschen de kribben.
Intusschen kan het niet ontkend worden, dat vrij geregeld elke
rechterlijke uitspraak, omtrent geschillen over dit onderwerp, ten
nadeele van den Staat beslist en het is geenszins zeker dat, na
een nieuw geding in anderen vorm, de gedragslijn niet weer ge
wijzigd zou moeten worden. De bepalingen van ons burgerlijk
recht, waarop de Staat zijn aanspraken grondt, zijn zoo pover
en zijn door de verschillende aanvallen zoo verzwakt, dat
twijfel aan de hechtheid van 't geen nog overbleef, niet onge
grond is.
Is de onzekerheid der uitgangspunten voor het recht omtrent
deze zaak op zich zelf reeds een groot bezwaar (ook andere
moeilijkheden, waarvan we straks enkele meer van nabij zullen
bezien, doen zich voortdurend in verschillenden vorm op) het doet
zich des te sterker gevoelen, omdat die beginselen betrekking
hebben op vroegere, geheel andere toestanden en zij slechts met
groote moeite en weinig zekerheid kunnen pasklaar gemaakt
worden voor de tegenwoordige omstandigheden.
Aan deze onzekerheid had reeds lang een einde behooren te
komen, ook omdat zij afbreuk doet aan den eerbied voor wetten
en gezag. De ambtenaren die deze, geheel private aangelegenheden
van den Staat behartigen, staan daarin wel is waar volkomen
buiten alle uitoefening van het openbaar gezag, doch het is even
waar dat het meerendeel der belanghebbende bizondere personen
zulks niet wil of kan inzien. In hun oogen zijn Waterstaat en
Domeinen éen; langs de rivieren wordt haast uitsluitend gesproken
over den Waterstaat ook waar men het oog heeft op den Staat
als privaat-eigenaar.
Het streven der namens het Domeinbestuur optredende ambte
naren is er natuurlijk op gericht, om in dezen zoowel de rechten
van de private personen te eerbiedigen, als die van den Staat te
behartigen. Toch ligt het voor de hand dat, wanneer ergens hunne
opvatting der wettelijke bepalingen niet wordt gedeeld door eenig
rechterlijk college, zij niet ontkomen aan de verdenking, dat zij
het belang van den Staat meer ter harte nemen dan noodig is, en