172 nu moge men zich al diets maken, dat de eerbied voor het open baar gezag hierdoor niet geschaad wordt, de ondervinding leert het tegendeel. Het is daarom hoog noodig dat de oude, vermolmde en afge knaagde overblijfselen van wetgeving omtrent dit onderwerp worden herzien en in overeenstemming gebracht met de omstandigheden waaronder wij leven, met de tegenwoordige begrippen omtrent billijkheid en recht. De verschijning van het Ontwerp tot herziening van het Burgerlijk Wetboek Tweede boek is onder deze omstandigheden een feit van beteekenis ten aanzien van de zaak waarover dit opstel handelt en ieder die op eenige wijze in dat onderwerp belang stelt, zal licht van die gebeurtenis veel goeds verwachten. Die verwachting wordt sterker als bij kennismaking met het ontwerp blijkt, dat het niet is een herziening van het bestaande, doch nagenoeg een geheel nieuw wetboek, waaruit bij eerste beschouwing het oude niet zoo dadelijk te herkennen valt. Eene zinsnede uit de opdracht: ,,Aan de Koningin welke het boek vooraf gaat en die ons zegt dat de commissie, reeds spoedig nadat zij hare werkzaamheden had aangevangen, voor de vraag werd gesteld of zij, als met het eerste boek is geschied, in de volgorde van het bestaande Burgerlijk Wetboek de herziening zoude voortzetten, dan wel of zij die onderwerpen zou ter hand nemen waaromtrent, met het oog op veranderde maatschappelijke toestanden, een wijziging door velen gewenscht werd, doet die verwachting ten top stijgen. Doch groot is de teleurstelling als men kennis heeft genomen van den soberen inhoud der weinige artikelen, die betrekking hebben op den eigendom van en langs onze openbare rivieren. Deze luiden Art. 59. De eigendom van openbare rivieren, meeren en andere wateren brengt met zich den eigendom van den bodem, waarover het water stroomt of waarop het staat.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 176