176
B. W. mede, dat die bepalingen uit het wetboek moeten verdwijnen.
Het Burgerlijk Wetboek beschouwt dan den Staat als ieder ander
eigenaar, onverschillig welke bestemming die goederen hebben,
maar het eerbiedigt daarom niet minder de uitzonderingen op zijn
gewone voorschriften, welke de wetgever mocht goedvinden ter
bescherming van ten algemeene gebruike bestemde zaken tegen
aanmatiging van particulieren nog bizonder vast te stellen. Dit
behoeft overigens niet uitdrukkelijk in het wetboek te worden
gezegd, daar, wanneer de publiekrechtelijke wetten en verordeningen
het zóó bevelen, het niet minder zal gelden indien het enkel in
die wetten te lezen staat, dan wanneer het Burgerlijk Wetboek
het nog eens bevestigt."
„Zoo vervalt dan alle aanleiding om van de onderscheiding
tusschen zaken m en binten den handel eenig gewag te maken".
Dwalen we, als we in het aangehaalde eenige onduidelijkheid,
zoo niet eenige tegenstrijdigheid meenen te ontmoeten?
We lezen toch dat het Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van
zaken, behoort te zijn een wetboek waarin worden vastgesteld de
rechten en verplichtingen der bizondere personen en van den Staat
tn zooverre hij met dezen gelijk staat; waaruit we meenen te
moeten afleiden dat, voor zoover het Ontwerp handelt over bezit
of eigendom, daarbij voor den Staat zoowel als voor elk bizonder
persoon alleen sprake kan zijn van private rechten. Dit schijnt
bevestigd te worden door de gedachte in de toelichting bij art. 81
neergelegd met de woorden: „Door geen melding te maken van
een eigendom van den Staat jure publicoenz," en naar we meenen
ook door de omschrijving die het Ontwerp geeft van eigendom
(art. 5.-1) „Eigendom is het recht om van een zaak het volle
genot te hebben en daarover naar willekeur te beschikkenbehoudens
de beperkingen op wet of verordening gegrond."
Vergedjken we een en ander met de eveneens reeds aangehaalde
woorden: „Het Burgerlijk Wetboek beschouwt den Staat dan"
(d.w.z. als het steunt op 't beginsel van het Ontwerp) „als ieder
ander eigenaar, onverschillig welke bestemming die goederen hebben"
en met de opneming in het Ontwerp, van art. 59, dat den eigen
dom van den rivier bodem (publiekrechtelijk?) toekent aan aan den
eigenaar van het openbare water.