177
Vergissen we ons nu, als we uit het eene afleiden dat de
zaken waarvan de Staat publiekrechtelijk eigenaar is (in casu dus
de groote rivieren) niet vallen onder de bepalingen van het Ontwerp
en we in het andere meenen te lezen dat die zaken daarvan niet
uitgesloten zijn?
Of moeten we beide met elkaar in verband brengen en daaruit
concludeeren dat de Staat van deze zaken, niet alleen publiek
rechtelijk maar ook, zoover zulks mogelijk is, privaatrechtelijk
eigenaar is, dat hij derhalve daarvan het volle genot kan hebben,
daarover naar willekeur kan beschikken behoudens de beperkingen
op wet of verordening gegrond, waarbij dan deze wet of verordening
zoude moeten ontspruiten uit de belangen van den openbaren dienst?
Is het ons leeken zoo heel euvel te duiden als we hier, omtrent
de juiste bedoeling eenigszins in 't onzekere verkeeren?
Huldigen we, als de meest voor de hand liggende, de eerste
opvatting en nemen we aan dat de bepalingen van het Ontwerp
alleen gelden voor zaken die vatbaar zijn voor privaat gebruik
door bizondere personen of lichamen, zoo kunnen we de bedoeling
van dit Ontwerp ten aanzien van ons onderwerp met andere
woorden weergeven als volgt: deze zaken (n.l. de rivieren en
aanwassen) zijn tweeërlei en wel één soort waarvan de Staat is
eigenaar jure publico en een andere waarvan de Staat eigenaar
is jure privato; voor de eerste zijn bepalingen in een Burgerlijk
Wetboek niet op hun plaats, deze behooren t'huis in publiek
rechtelijke wetten en verordeningen, en ten aanzien van de tweede
verkeert de Staat in geen andere omstandigheden als elk privaat
persoon ten opzichte van diens eigendommen.
Op zich zelf valt hiertegen weinig in te brengen en voor wie
zich eenmaal met dit uitgangspunt kan vereenigen zijn ook de
in 't Ontwerp opgenomen voorschriften voldoende. Ja zelfs meer
dan dat. Ze kunnen dan met de meeste gerustheid nog belangrijk
vereenvoudigd worden en we zouden de gave grondbeginselen van
het, door de historie op onzen bodem overgeplante romeinsche
recht, weer scherper belijnd voor ons zien, als er aan de
ontworpen voorschriften nog wat besnoeid werd.
Zoo zou het naar 't schijnt, in de gedachtelijn van het Ontwerp
liggen, om art. 59 geheel te doen vervallen. Er staat nergens