180 geweest zijn daarvan met enkele woorden in dit art. zelf melding te maken. Dan zoude er ook vermoedelijk niet alleen gesproken kunnen worden van „aanspoelingen of aanwassen", wijl die woorden meer uitsluitend aan de werking van de rivier zelf doen denken en men daaronder moeilijk kan rangschikken de gronden die kunstmatig ontstaan; tenzij men ook die aanvulling onder de „aanspoelingen" zou willen rekenen, omdat de wijze waarop tegen woordig veelal de uit de rivier gebaggerde vaste stoffen, met water vermengd, machinaal tusschen de kribben en achter de strekdammen worden gebracht, met wat goeden wil „spoelen" genoemd kan worden, 'tls echter onwaarschijnlijk dat het Ontwerp dergelijke principiëele wijziging zou willen aanbrengen zonder zulks met een enkel woord in de toelichting te vermelden; daaruit valt eer het tegendeel af te leiden. Het schijnt alleen de bedoeling te zijn geweest vereenvoudiging in de redactie aan te brengen door 't weglaten van de eenigzins vage uitdrukkingen „natuurlijk, langzamerhand en ongemerkt". Ten aanzien van de publicatie van 1806 heeft men geen ver andering in den tegenwoordigen rechtstoestand willen brengen. Het Ontwerp schijnt zich meer bepaald te stellen op het stand punt van 't arrest van den Hoogen Raad van 18 Februari 1898. Blijkens de toelichting is het tweede lid van art. 79, ten deele uit art. 651 B. W. overgenomen, ten deele aangevuld, om twijfel weg te nemen voor het geval het land door een uitwendig werk, b.v. door een beschoeiing of een kade, een zichtbare afgebakende grens heeft bekomen. Maar zouden we willen vragen bestaat hier mogelijkheid aan twijfel; is er nog een ander geval denkbaar dan dat degene die eigenaar is van den grond waarop dat uitwendig, aan de rivier grenzend werk rust, tevens eigenaar is van den grond waaraan de aanwas ontstaat? Hoewel in art. 80 de woorden„door het geweld van den stroom" aan een sterk stroomende rivier zouden doen denken, kan de bepaling van dit artikel moeilijk op de groote rivieren betrekking hebben. Het is bij die stroomen niet denkbaar dat èen stuk van het eene land wordt afgescheurd en ergens anders weer wordt neergeworpen, zoodanig dat het een jaar later nog opvorderbaar zou zijn.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 184