182
verder rivierwaarts dan tot de lijn van laag water. Het beginsel
dat de uitoefening van het privaat bezit zich rivierwaarts uitstrekt
tot de rivierwaartsche grens der regelmatige begroeiing en dat
dus deze lijn algemeen wordt vastgesteld als scheiding tusschen
privaatrechtelijk en publiekrechtelijk eigendom, is in overeenstem
ming met de praktijk, maar toch bestaan hier enkele bedenkingen.
De uitdrukking vloedstroorn is misschien verkeerd gekozen.
Aangenomen mag worden dat hier bedoeld zijn de rivieren of
riviergedeelten waarop de dagelijksche werking van het getij ge
woonlijk van invloed is en dan is over 't hoofd gezien, dat deze
werking eenige uren gaans verder landwaarts indringt dan de
vloed stroorn, waaronder op de rivieren verstaan wordt de door
den vloed veroorzaakte tegenstrooming.
De woorden lijn van hoog water en lijn van laag water duiden
geen erg concrete begrippen aan, zulks blijkt heel duidelijk als
men weet dat de laagste hoogwaterstand aanmerkelijk lager is
dan de hoogste laagwaterstand.
Hebben we nu gezien dat de gegeven voorschriften, van het
door de Commissie ingenomen standpunt, quantitatief ruimschoots
voldoende zijn en houden we ons niettemin overtuigd, dat de
moeilijkheden die de praktijk zoo rijkelijk oplevert, onder de
toekomstige werking van het Ontwerp zeker niet geringer zullen
worden, dan moet de vraag rijzen, of dat standpunt wel het ware
is geweest. En deze vraag zal, naar we vreezen, ontkennend
beantwoord moeten worden.
Immers, het Ontwerp gaat hier uit van twee stellingen:
1°. Als privaateigenaar of bezitter heeft de Staat ten aanzien
van zaken geen andere rechten dan elk willekeurig bizonder per
soon of zedelijk lichaam;
2°. De publiekrechtelijke belangen van zaken voor den open
baren dienst bestemd, behooren veilig te zijn onder de hoede van
het openbaar gezag.
Deze stellingen zijn zoo waar, dat ze axima's kunnen heeten
en dat elke daarmee strijdige wetsbepaling als uit den booze moet
beschouwd worden.
Maar bij het Ontwerp is voor de rivieren niet in aanmerking