183 genomen en dit is juist het cardinale punt, dat, sedert het midden dezer eeuw onaf gebroken en voortdurendtengevolge van maat regelen in het openkaar belang genomen en betaald uit de openbare kasgedeelten van die voor den openbaren dienst bestemde zaken in eert toestand komen of gebracht wordendat zij het pztbliek- rechtelijk karakter verliezen en vatbaar worden voor privaat bezit. Dit nu is een feit, geheel eigen aan onze moderne samenleving, een antecedent vinden we daarvan in de geschiedenis van ons waterrecht nimmer, hoever we ook in de grijze oudheid teruggaan. De rechtsverhoudingen die daaruit voortvloeien, kunnen slechts geregeld worden bij geheel oorspronkelijke wetsbepalingen. De vraag of deze behooren opgenomen te worden in een Burgerlijk Wetboek, schijnt toestemmend te moeten worden beantwoord. Het is toch een zaak voor ons land vrij wel van algemeen belang. Brengt men de oplossing voor elk speciaal geval over op den bizonderen rechter, dan komt de zekerheid en de gelijkheid van het recht in groot gevaar, en worden, ter regeling van de kwestiën, bepalingen opgenomen in een Waterstaatswet, dan ligt dadelijk de vrees voor de hand, dat elke handeling op die wet gegrond, principieel zou worden bestreden met de stelling, dat dergelijke publiekrechtelijke wet slechts politievoorschriften kan inhouden en civiliter niets kan beslissen over vraagpunten van het eigendomsrecht. Door ons hier bezig te houden met de vraag waar wettelijke voorschriften, die omtrent het genoemde punt ons zullen moeten voorlichten, onder dak gebracht moeten worden, overschrijden we de perken van ons bestek en dus laten we dat punt hier verder in 't midden, maar we blijven overtuigd dat ze er moeten zijn, en wel zoo dat aan hunne betrouwbaarheid en praktische uitvoer baarheid niet getwijfeld kan worden. De eerste vraag die men zich, bij het formuleeren dier bepalingen zal hebben te stellen zal zijn: Wien behooren de gronden, in en langs onze openbare rivieren, die ontstaan uit het publiekrechtelijke Staatseigendom, bij of ten gevolge van de werken, op Staatskosten in het belang van den publieken dienst uitgevoerd Op grond der ge schiedenis en der billijkheid is te verwachten dat het antwoord luiden zal: aan den Staat; misschien met eenige reserve als b.v. behoudens verkregen geldige aanspraken van derden, doch daarover nader.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 187