184 Dat die gronden we zullen ze samenvatten onder den naam van aanwassen niet den Staat en dus aan de eigenaren der oeverlanden zouden behooren (tertio non datur), is bijna niet- aan te nemen. Het zou strijden, niet alleen tegen traditie en billijk heid, maar ook met de beginselen der huidige sociale economie. Een deel der renten van het belegde publiekrechtelijk kapitaal brengen ten privaten nutte van enkele bevoorrechte bizondere personen? Neen dit zou zeker niet de oplossing zijn en dit is te minder aannemelijk, omdat de betrokken oeverlandeigenaren, over 't alge meen, toch reeds door de, in 't rivierbelang genomen maatregelen, bevoordeeld zijn. Wel is waar wordt door sommigen hunner het tegendeel beweerd, maar bij kalme, onpartijdige beschouwing van hunne grieven komt men (onder deze men zijn meestal ook de klagers zelf begrepen) gewoonlijk tot het inzicht, dat de dikwijls fictieve nadeelen wat erg breed worden uitgemeten en dat voordeden over 't hoofd worden gezien. Als niet te ontkennen voordeden moeten genoemd worden de beveiliging tegen afslag en de waardevermeerdering der landerijen, tengevolge van de reusachtige verbetering van den verkeersweg; men denke hier slechts aan de enorme uitbreiding der steenindustrie en de daarmee gepaard gaande hoogere prijzen der uiterwaarden. Wordt eenmaal de hoofdvraag in den bovengenoemden zin beantwoord, dan volgt als van zelf een andere: tot waar strekken zich die door den Staat te verkrijgen rechten uit? Naar't schijnt behoeft het antwoord niet ver gezocht te worden en kan het eenvoudig luiden, dat de rechten van den Staat beginnen, waar de rechten der particulieren ophouden, d. w. z. bij de rivierwaartsche grens van het particuliere bezit, op het tijdstip waarop met den aanleg, der door den Staat te maken of gemaakte werken, be gonnen werd. Hier dient opgemerkt te worden, dat deze opvatting zou afwijken van het vroeger aangehaalde arrest van den Hoogen Raad van 18 Februari 1898, omdat ook de aanwassen ontstaande aan oever landen, gelegen binnen de onderstelde werking van rijkskribben van naburige eigendommen uitgebouwd, daarbij den Staatzouden behooren. Zonder in beoordeeling van genoemd arrest te willen treden,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 188