186
Meent men soms dat bepalingen als hier genoemd, inbreuk
zouden maken op het aan de oeverlandeigenaren toegekende recht
op aanwas, dan dient hier opgemerkt dat ze in beginsel toch
niets nieuws zouden bevatten, want we zagen het vroeger, dat
reeds onder de werking van het Geldersch Waterrecht men in
zekere omstandigheden dit recht op aanwas kon verliezen en nog
wel ten bate van andere bizondere personen.
Voorts zoude zeer ernstig moeten overwogen worden, in hoeverre
rekening zou zijn te houden met verkregen of vermeende rechten
van de eigenaren der oeverlanden.
En de ondervinding leert zulks de beweerde rechten zijn
vele. Daaronder zijn er die ongetwijfeld gegrond zijn, als die
voortgevloeid uit de aanwezigheid van particuliere kribben, van
ouderen datum dan de rijkswerken. Hiermede zoude evenals nu
en op de wijze die thans gebruikelijk is kunnen gehandeld worden.
De Staat laat hier namelijk aan de oeverlandeigenaren over dezelfde
oppervlakte, die hij als zijn privaateigendom zou beschouwen als de
particuliere kribben rijkskribben waren geweest. Doch onder die
beweerde rechten zijn er ook aan wier gegrondheid meer of minder
ernstig getwijfeld mag worden.
Men beroept zich op recht van toegang tot de rivier, zonder
zich af te vragen of dit geweest is een recht of een voorrecht.
Toch wordt van staatswege veelal aan dit bezwaar tegemoet ge
komen door 't verleenen van uitweg naar de rivier over de rijks-
aanwassen. Al zijn er enkele gevallen waarin dergelijke uitweg
noodig is, vermoedelijk zal de tijd wel leeren dat er van die
uitwegen betrekkelijk weinig gebruik zal worden gemaakt.
Verder beroept men zich:
op „pootrecht", waar men vergunning heeft gehad om bestaande
en toekomstige aanwassen, rivierwaarts tot een bepaalde lijn, in te
poten, waarbij echter vergeten wordt hoe dit alleen neerkomt op
opheffing van het in de wet van 1806 gelegen verbod tot beplanting;
op vorige toestanden waarbij gewoonlijk de door afslag ver
dwenen oppervlakten met meer dan dubbel krijt in 't geheugen
gegrift staan;
op oude kadastrale kaarten, zonder daarbij in aanmerking te
nemen dat de oeverlijn van het kadastrale plan niets anders is