190 Hel komt nu en dan voor, dat een scheiding moet worden gemaakt tusschen vereenigd gelegen, aan verschillende bizondere personen behoorende aanwassen aan oeverlanden. Moge 't aantal dier geschillen jjering zijn, de moeilijkheid is groot want ten aanzien van dit vraagstuk staan we in absolute duisternis. Hoe we daarin ook rondom ons tasten, nergens vinden we eenig rechts beginsel wat tot gids zou kunnen strekken. Bij ons hulpgeroep worden we dan gewezen op de schemering, die sommigen nog meenen waar te nemen, van een licht dat reeds negentig jaar geleden uitgeblazen werd en worden de bepalingen van het Geldersch Waterrecht, die in 1809 zoo meedoogenloos naar de rommelkamer gebracht werden, weer te voorschijn gehaald. Of wel de heele zaak wordt overgelaten aan de prudentie van de betrokken partijen en dan ziet men 't wel eens gebeuren dat de minst bescheidene de minste redenen heeft zich over de oplossing te beklagen. Moeten we nu, aan het einde gekomen, besluiten met de verzuchting: Och mochten de dagen van het Waterrecht maar wederkeeren Of mogen we met wat meer vertrouwen de toekomst tege moet zien, en hopen dat zij die hier het noodige licht kunnen ontsteken, nog eens hunne aandacht aan deze zaak zullen schenken? Laten we dan tevens daarbij de hoop uitspreken dat zulks spoedig moge gebeuren, want de tijd dringt. Thans hebben we behoefte aan die wetsregelen en eenmaal zal de tijd aanbreken waarop die behoefte zich in veel geringere mate zal doen gevoelen. Moge men dan niet kunnen getuigen: Die oude kwesties over aanwassen zijn de wereld uit, doch jammer genoeg is de oplossing in te veel gevallen meer gebaseerd geweest op toeval of willekeur dan op praktische en duidelijke wettelijke voorschriften. de Vries. Gorinchem, November 1899.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 194