225
Het voornemen bestaat om die regeling te doen werken, gerekend van
1 Januari 1900.
Art. 38, litt. p. De regeling der traktementen van de teekenaars van
het kadaster is ten vorigen jare door den ondergeteekende toegelicht. Hij
neemt de vrijheid te dien aanzien te verwijzen naar hetgeen voorkomt in
de Memorie van Toelichting op het Voorloopig Verslag der loopende
begrooting.
Hij is nog van meening, dat die regeling alleszins billijk en afdoende is.
Art. 38, t. en u. Losmaking van den financieelen band tusschen de
hypotheekbewaarders en hunne klerken zou bezwaarlijk gaan, omdat het
loon van die klerken ten deele door de bewaarders wordt betaald uit de
bij de wet aan hen toegekende (niet uit de schatkist vloeiende) salarissen,
die in hoofdzaak het inkomen van de bewaarders uitmaken, terwijl de hun
verleende toelage voor het bezoldigen van klerken ten behoeve van den
kadastralen dienst (zie art. 381 van den Uitgewerkten en Toelichtenden
staat) slechts is aan te merken als eene tegemoetkoming in de kosten van
beheer van hun kantoor.
Beraadslaging.
De heer Pyttersen: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb behoord tot die
l&den waarvan in het Voorloopig Verslag wordt gezegd, dat zij met in
stemming hadden kennis genomen van hetgeen door den Minister was
voorgesteld omtrent de regeling van de jaarwedden der boekhouders bij
het kadaster. Met groote instemming heb ik aanvankelijk die regeling
vernomen. Reeds vroeger is door ons geacht medelid, den heer van
A lp hen, op een betere regeling van de jaarwedden van de boekhouders
bij het kadaster aangedrongen en het verheugde mij dat de Minister
eindelijk aan dien aandrang was te gemoet gekomen. Uit inlichtingen
door mij van bevoegde zijde ontvangen is mij echter gebleken dat aan die
regeling toch nog het een en ander hapert. Deze mededeelingen worden
bevestigd door het adres dat wij ontvingen van de Vereeniging van boek
houders van het kadaster. Daarin wordt medegedeeld, dat, in stede van
een verbetering, de regeling voor de oudere daarbij betrokken ambtenaren
eer na- dan voordeelig zal zijn. Daaruit blijkt dat in stede dat het maximum
van ƒ1800 gemiddeld na 35-jarigen diensttijd zal worden bereikt, het door
twee hunner pas na 43, door twee na 42, door vijf na 41, door twee na
38 en door een na 36 jaar wordt bereikt, zoodat van de nieuwe regeling
alleen de allerjongsten, de vier laatst in dienst getreden ambtenaren, zullen
genieten.