226
Wanneer men nu in aanmerking neemt dat de meesten als teekenaars
reeds eenige jaren hebben dienst gedaan, alvorens als boekhouders te
worden aangesteld, dan blijkt hieruit dat het maximum voor de meeste
der ambtenaren onbereikbaar zal blijven, wat te zekerder het geval zal zijn,
omdat zij zeer zelden tot op boogen leeftijd werkzaam kunnen blijven,
daar zij reeds vrij spoedig, ten gevolge van hun vroegere werkzaamheden
als teekenaar, minder geschikt worden voor een arbeid, welke een scherp
gezicht vordert.
Ik betreur dat de Minister, die het blijkbaar in dit geval goed heeft
bedoeld, niet vooraf nadere inlichtingen omtrent de werking van de door
hem voorgestelde regeling heeft ingewonnen. Daarom zou ik bij Zijn
Excellentie, van wie ik overtuigd ben dat hij de belangen van het lagere
personeel steeds zoo krachtig mogelijk zal bevorderen, willen aandringen:
voer deze regeling nog niet met 1 Januari 1900 in, althans wanneer het niet
mogelijk is om de bezwaren door de Vereeniging van boekhouders aange
voerd, vooraf weg te nemen; stel dan de regeling nog eenigen tijd uit en
onderzoek op welke wijze aan hun bezwaren kan worden te gemoet gekomen.
Daarbij zal bij een zeer klein korps dit geef ik toe groote
tevredenheid worden gewekt, en dit zal, juist omdat het hier een klein
korps geldt, mogelijk zijn, zonder te diep in de schatkist te grijpen, zonder
dat een verhooging der begrooting met meer dan een paar duizend gulden
noodig is.
Een tweede punt, dat ik mij veroorloof nogmaals onder de aandacht
van den Minister te brengen, betreft de traktementen van de teekenaars
bij het kadaster.
Ik begrijp, dat de Minister mij, wanneer ik dat doe, niet met vriende
lijke oogen zal aanzien, gedachtig aan hetgeen verleden jaar reeds over
dit punt is gezegd.
Toch kan ik met nalaten nogmaals, met aandrang, zooals de heer van
Alphen gedaan heeft, den Minister in overweging te geven aan de ver
langens van die ambtenaren te gemoet te komen.
Het geldt hier een betrekkelijk eenvoudige quaestie, namelijk om aan
die ambtenaren de voorgedragen verhooging toe te kennen om de drie
jaren, in plaats van om de vier jaren. Zooals het thans is geregeld, is
het voor de meesten hunner onmogelijk om het maximum te bereiken.
Zij vragen daarom aan den MinisterSta ons die verhooging toe om
de drie jaren, zooals dat geschiedt voor de landmeters, de inspecteurs en
tal van andere ambtenaren. Waarom, zoo'zou ik willen vragen, worden
zij bij die anderen achtergesteld; waarom moeten zij, de teekenaars van
het kadaster, die door hun werkzaamheden zoo spoedig het gebruik hunner
oogen verliezen, en niet in staat zijn buiten kantoortijd nog veel winst-
gevenden arbeid te verrichten, op deze wijze worden achtergesteld?