76 Het komt mij voor dat wat in andere landen bestaat hier niet onmoge lijk kan zijn. Waar wij nu zien dat bijv. art. 128 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt, dat in zakelijke rechtsvorderingen van gemengden aard, het vaste goed in de dagvaarding bij deszelfs ligging en zooveel mogelijk, bij deszelfs naam en aard zal worden omschreven, hetgeen in de practijk zóó wordt opgevat, dat de kadastrale aanduiding vereischt wordt en dat in de wet op het notariaat in art. 37 wordt voorgeschreven, dat op straffe van boete de gebouwde en ongebouwde eigendommen in de akten, bestemd om in de registers der bewaring van de hypotheken te worden in- of overgeschreven, moeten worden aangeduid door de opgave van de gemeente, de sectie en het nummer, waaronder elk perceel in de schrifturen van het kadaster bekend is, volgt daaruit m. i., dat het de plicht van den Staat is om te zorgen dat het kadaster volkomen vertrouwbaar zij, en het eenige middel om daartoe te komen is contradictoire vaststelling van de eigendomsgrenzen. De heer van Nispen tot Pannerden: Mijnheer de Voorzitter! Een enkel woord om den Minister van Financien aan te bevelen zijne aandacht nogmaals te willen wijden aan het korps van de landmeters van het kadaster. De landmeters worden vaak na 20 jaren dienst landmeter 2de klasse en na weer 20 jaren dienst landmetar 1ste klasse. In het laatste geval zullen zij dus waarschijnlijk den 60-jarigen leeftijd bereikt hebben vóór zij de positie van landmeter 1ste klasse.met de daaraan verbonden emolumen ten bereikt hebben. Dit alles is het gevolg van eene regeling dietusschen 1877 en 1879 ten opzichte van dat korps is getroffen, toen een groote uitbreiding aan dat korps is gegeven zonder dat men de gevolgen van die uitbreiding behoorlijk heeft overzien. Nu wil het mij voorkomen, dat de regeling van 1877/79 dient te worden herzien. Men zal mij zeggen, dat dit de schatkist eenig geld zal kosten, maar dit betwijfel ik. Ik meen, dat de toestand deze is. In de eerste jaren, wanneer de opklimming naar dienstjaren plaats heeft, zal van de schatkist wel een klein offer gevorderd worden, maar evenzeer zal na ettelijke jaren de zaak niet alleen niets meer aan de schatkist kosten, maar zelfs al is het dan ook een zeer geringe bate aan haar opbrengen, zoodat de conclusie van de zaak is, dat deze tak van dienst, behoorlijk georganiseerd, voor de schatkist niet een bezwaar kan opleveren, waarbij ik langer behoef stil te staan. Ik eindig dus met het lot van de landmeters in de bijzondere aandacht van den Minister aan te bevelen. Nu ik toch aan het kadaster bezig ben, wensch ik ook een kort woord te spreken over de rechtsgeldigheid van het kadaster.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1899 | | pagina 76