105
Maar, zegt de hypotheekbewaarder van der Stok1) en anderen
hebben dat nagezegd „men bewere niet dat het kadaster hiervoor
niet deugt" en verder „de kadastrale stukken zijn niet zoo slecht
als zij worden uitgekreten." We hebben daarom te onderzoeken,
aan de hand van de voorschriften, die bij de samenstelling hebben
gegolden, welke waarde aan ons kadaster mag worden toegekend.
Vooraf echter de opmerking dat de veldaanteekeningen, waaruit
het kadastrale plan is samengesteld, behoudens enkele uitzonderingen,
zijn verloren geraakt, waarom de graad van nauwkeurigheid van
dat plan alleen kan worden beoordeeld door hen, die op het terrein
maten verzamelen en deze maten vergelijken met de overeenkomstige
maten, welke door uitpassing van het plan zijn verkregen, maar dat
moet worden gewraakt tiet oordeel van hen, die de waarde der kaart
afmeten naar de uitkomsten van een onderzoek, dat werd ingesteld om
zich te vergewissen of elk eigendom wel onder een of meer kadastrale
nummers op die kaart is voorgesteld.
Bedenken wij nu, dat ons kadaster werd ingevoerd voornamelijk
om te kunnen voldoen aan de behoefte van den fiscus, waarvoor
eene spoedige beëindiging van het werk werd geAvenscht; dat de
metingen werden uitgevoerd door veelal niet voldoend voorbereid
personeel, hetwelk slechts kon beschikken over gebrekkige hulp
middelen en daarbij werd bezoldigd naar evenredigheid van de
hoeveelheid afgeleverd werk, dan kunnen onze verwachtingen van
de kwaliteit niet hoog gespannen zijn en is het niet te gewaagd
als wordt verondersteld, dat het onderzoek naar de grenzen van
den eigendom wel oppervlakkig zal zijn geweest.
Trouwens art. 169 van meergenoemd Recueil laat ons niet in
het onzekere, immers daar wordt gezegd: „twee of drie eigenaars
„zijn dikwijls genoeg om veel licht aan den landmeter te geven
„nademaal de omschrijving van hunne eigendommen reeds een
„gedeelte opgeeft van die der aangrenzende landen" en verder:
„maar al begeeft zich niet één eigenaar op het terrein, de landmeter
„moet altijd voortgaan met zijne werkzaamheden." En als de land
meter niet kon voortgaan, omdat hij in kwestieuse gevallen inlich
tingen behoefde, dan mocht hij zich bedienen van „aanwijzers", en
van deze gemakkelijke, van vrijgevigheid getuigende, manier om
Vergadering van hypotheekbewaarders op 17 Juni 1888. Zie Tijdschr. v.
Kad. en Landmeetk. Jaarg. IV blz. 201.