Ill
kadaster uit zijn verband te 'rukken, en weet hij ook dat de opper
vlakkige beoordeelaar dergelijke verschillen toeschrijft aan het beter
of minder goed meten van den eenen landmeter boven den ander.
Bij iedere splitsing in bedoeld terrein dezelfde ontdekking. Het
verband van de kaart en de juistheid van den voorgestelden eigen
domstoestand wordt al losser en losser, totdat ten slotte de reeds
door hermeting vernieuwde plans zijn afgetakeld en eene plaats
herkrijgen in de rij der plans, die voor hermeting in aanmerking komen.
Met opzet werd met een sterk sprekend voorbeeld aangetoond,
dat de vernieuwing van het kadaster, volgens het geldend systeem,
niet afdoende kan zijn en periodiek moet worden herhaald; maar
ook elders, waar zichtbare afscheidingen op het terrein worden
gevonden, moet in het gemis aan vaste punten een der hoofdoor
zaken worden gezien van het voortdurend afbreken van het primi
tieve zoowel als van het reeds door hermeting vernieuwde kadaster.
Immers, waar als uitgangspunten van de metingen voor de bijhouding
veelal moeten worden genomen slooten, waarvan het midden varieert
met den stand van het boezemwater, waardoor de begin- en eindpunten
een meter en meer kunnen verschillen, geschiedt het vastleggen
van suppletoire grenzen met eene onzekerheid van minstens een
nieter; terwijl voor alle afscheidingen, die als begin- of eindpunten
van meting worden gebezigd, klakkeloos moet worden aangenomen,
dat ze nog steeds zijn dezelfde grenslijnen als bij de samenstelling
van het kadaster werden opgenomen en daar sedert niet zijn ge
wijzigd.
De veldaanteekeningen, die thans zorgvuldig worden bewaard,
worden zelfs geheel waardeloos, zoodra de afscheidingen, die als
begin- en eindpunten van meting hebben gediend, zijn verdwenen;
waarom ook in het bewaren van veldaanteekeningen niet een afdoend
middel wordt gevonden om de juistheid der metingen steeds te
kunnen controleeren, zooals is beweerd.
Het behoeft dan ook geen verwondering te verwekken, dat bij
overdracht van gedeelten van perceelen nog zoo weinige schets-
teekeningen, met cijfers voor het vastleggen der nieuwe grenzen,
met de akte worden overgeschreven; immers die cijfers hebben
slechts eene betrekkelijke waarde, die afhangt 1° van de juistheid
waarmede de begin- en eindpunten der meting kunnen worden
bepaald en 2° van het voortdurend bestaan der afscheidingen,
waarin die punten zijn gelegen.