125
Waarom splitsing in een eigendoms- en een belastingkadaster
De invoering van het kadaster had, zooals we hebben gezien, een
tweeledig doel, n.l. om te kunnen voldoen aan de behoeften van
den fiscus en om grensgeschillen te voorkomen of te beslechten;
eerst met de invoering van het burgerlijk wetboek werd het kadaster
verbonden aan het hypothecair stelsel en het kadaster kenmerk de
grondslag der hypothecaire boekhouding.
De bepaling in de fiscale wet van 16 Juni 1832 en het discipli
nair voorschrift in de wet van 9 Juli 1842, dat de onroerende
goederen in de akten, die voor openbaarmaking zijn bestemd,
kadastraal aangeduid moeten worden, werden gemaakt om de ge
regelde bijhouding van het kadaster en de hypothecaire boekhouding
te verzekeren en hadden tot gevolg dat het kadastemommer is
geworden de eenige onderscheiding van het voorwerp der overeen
komst. Sedert dien moest de kadastrale dienst bevredigen de
eischen, die fiscus en grondeigendom aan het kadaster stellen, en
die eischen zijn zeer verschillend; moeilijk valt het om daaraan
te voldoen met een kadaster, dat fiscaal is gebleven.
De fiscus toch, veeleischend waar het geldt alle onderdeelen van
een eigendom van ongelijke pachtwaarde als even zoovele belasting
objecten te kunnen treffen, stelt voornamelijk belang in eene kaart,
die eene getrouwe afbeelding van het terrein is en dan hoofdzakelijk
van den in cultuur gebrachten grond, met even zoovele kadaster-
nommers als er afzonderlijke belasting-objecten zijn, maar stelt geen
hooge eischen aan de nauwkeurigheid der kaart en vraagt evenmin
of de eigendomsgrenzen op de kaart wel nauwkeurig zijn voorgesteld,
overtuigd als hij is dat, mochten al de grenzen van een eigendom
op de kaart onjuist zijn voorgesteld en dientengevolge de grootte
van het belastingobject van een der eigenaren te klein zijn bepaald,
daartegenover het belastingobject van den naastgelegen eigenaar
evenveel grooter is bepaald en de grondbelasting dus toch tot haar
recht komt.
Hoe gering de eischen van den fiscus zijn, blijkt overigens uit
de wet op de grondbelasting van 26 Mei 1870, die tolereert ver
schillen in grootten van: 8 °/o voor perceelen van 5 aren en kleiner,
6 °/o voor perceelen van 5 aren tot en met 25 aren, 4 °/o voor
perceelen van 25 tot en met 125 aren en 3 °/o voor perceelen van
125 aren tot en met 5 hectaren enz. en slechts bij grootere ver-