175
„Handhaving der eigen existentie is de hoogste wet der geheele
levende schepping. Voor den mensch gaat het echter niet bloot
om het physieke leven maar om zijn zedelijk bestaan, de voor
waarde daarvoor is het recht" 1).
„Handhaving van het gekrenkte recht is een daad van zelfbe
houd des persoons en daarom voor hem een plicht jegens zich
zelf. Deze handhaving van het recht is echter tegelijk eene plicht
jegens de gemeenschap" 2).
„Recht en gerechtigheid kunnen in een land niet enkel daar
door gedijen, dat de rechter steeds gereed zit op zijnen stoel en
de politie hare dienaren uitzendt, maar iedereen moet daarbij het
zijne doen. Ieder heeft de plicht, de roeping, de hydra der wille
keur en der wetteloosheid, waar zij zich waagt te vertoonen, den
kop te vermorselen.
„Hiermede hebben wij het ideale hoogtepunt van onzen strijd
om het recht bereikt. Opstijgend van het mindere motief van
het eigenbelang zijn wij gekemen tot het gezichtspunt van het
moreele zelfbehoud des persoons en nu ten slotte aan de mede
werking aan de verwezenlijking van het rechtsidee aangeland.
In mijn recht wordt het recht gekrenkt, genegeerd, wordt het ge
handhaafd en weer hersteld" 3)
„Wat weet het volk van het recht van eigendom, van verbin
tenis als voorwaarden van het zedelijk bestaan des persoons
Weten? neen! maar of het ze niettemin niet als zoodanig
gevoelt, is eene andere vraag. Wat weet het volk van nier, long,
lever als voorwaarden van het physieke leven? Maar den steek
in de long, de pijn in nier of lever voelt iedereen, zonder dat hij
behoeft te weten, waarop zij berust. De physieke smart is het
signaal van een storing in het organisme, van de aanwezigheid van
eenen daaraan vijandigen invloed; zij opent ons de oogen voor een
dreigend gevaar en dwingt ons door het lijden dat zij ons be
rokkent, ons tijdig te weer te stellen. Geheel hetzelfde geldt van
de zedelijke smart, die het opzettelijke onrecht, de willekeur
veroorzaakt" 2).
„Wie niet zelf die smart heeft ondervonden of die van een
b Idem, bl. 27.
s) Idem, bl. 51.
3) Idem, bl. 58.
Idem, bl. 34.