179
alleen in die gevallen als het vaderlandsche recht geen beslissing
gaf, ofals de rechter die beslissing niet kende, omdat hij
met het vaderlandsche recht niet op de hoogte was, wat meer en
meer regel werd.
Verschillende andere oorzaken hebben intusschen de receptie van
het Romeinsche recht bevorderd.
Het rechtsbewustzijn der volkeren van Germaanschen stam wras
in de middeleeuwen verslapt. De algemeene onzekerheid van
leven en eigendom had na de landverhuizingen niet opgehouden.
De vroegere strenge oud-vaderlandsche zeden geraakten in verval;
veelvuldige oorlogen, godsdiensttwisten, een toenemende particula
ristische geest ondermijnden de orde. Gewest tegen gewest, stad
tegen stad, burcht tegen burcht voerden krijggeweld en willekeur
staken overal het hoofd op; het rechtsgevoel stompte af.
Men offerde zijn vrijen grondeigendom op om het als leen
met de belofte van bescherming van een machtiger heer terug
te ontvangnn.
Het volk moest de willekeur, de knevelarijen, de afpersingen
der roofridders dulden.
Intusschen begon de handwerksnijverheid een groote vlucht te
nemen. Met haar begon ook de handel, ten spijt van vele slag-
boomen, tot grooteren bloei te geraken. Beide deden allerlei nieuwe
economische toestanden en verhoudingen ontstaan, en daarmede
de behoefte aan een recht, dat deze verhoudingen regelde.
Vandaar dat „in het middelpunt der geheele receptie het
Romeinsche obligatierecht stond zooals het tot een universeel ver
keersrecht in een hoogontwikkelden wereldkultuurstaat tot vollen
wasdom was gekomen. Daarin voornamelijk zocht en vond het
volk, dat aan de middeleeuwen ontgroeide, de smachtend verbeide
levensorde van een nieuwen tijd" 1).
Ten opzichte van de gewijzigde levensverhoudingen en de daaruit
geboren behoefte aan nieuwe rechtsregelen was het Romeinsche
recht gelijk een kind, door den ooievaar gebracht, niet zelf verwekt
en gebaard, maar ook niet als eigen kind verpleegd, gekoesterd
en bemind.
Naar zijn aard echter was het geen kind, dat zich nog laat
O. Gierke, Der Entwurf eines biirgerlichen Gesetzburchs und das deutschc
Recht, Leipzig 1889 bl. 184.