180
vormen, waarop de opvoeding een grooten invloed kan uitoefenen
In dit opzicht had het 's levens herfsttijd reeds bereikt, begon het
zelfs reeds de gebreken van den ouden dag te toonen.
Tot ontwikkeling gekomen onder een volk met andere gevoelens,
met andere denkwijze, met andere instellingen dan het Germaan-
sche, scheen het gemakkelijker dan het was voor de juristen om
het Romeinsche recht zoodanig meester te worden dat zij het
konden toepassen bij een volk, levende onder geheel andere
omstandigheden, met geheel verschillende instellingen en ge
woonten, een volk waarbij het gemoedsleven een veel grootere
plaats innam dan bij de krachtige, doch nuchter-praktische
Romeinen.
Om in den geest van het Romeinsche recht door te dringen,
moest het ontleed worden in zijn samenstellende deelen, in af
zonderlijke rechtsbegrippen. Uit die begrippen werden de rechts
regels opgebouwd. De begrippen zijn als het ware voor het recht
wat de teekens zijn in de algebra, en de Romeinsche juristen
hadden een verbazende vaardigheid in wat men noemt „het rekenen
met begrippen".
„Het is den Romeinen van oudsher gelukt, het recht uit het
rijk van het gevoelsleven over te brengen in dat van het bere
kenende verstand. Het onbevangen zedelijk gevoel verzet er zich
tegen dat een rechtsvraag als een rekenvoorbeeld opgelost, het
recht tot eene machine vernederd zal worden" 1).
Men vergelijkt gaarne het recht met een organisme. Op ana
tomisch onderzoek steunt voor een groot deel de kennis der
organen, waarvan een levend wezen zich bedient voor onderhoud
en groei, voor zelfbehoud, voortplanting enz.
Op een dergelijk onderzoek berust de kennis van het Romeinsche
recht, doch. het is een onderzoek uitsluitend op een cadaver. Naast
het anatomische komt het physiologische onderzoek niet tot zijn
recht. De mogelijkheid ontbreekt het organisme te zien werken,
de bloedsomloop, de werking van spieren, hart en longen, de
functiën der zintuigen, de atmospheer, waarin het schepsel ademde,
door waarneming te leeren kennen.
De juristen der Middeleeuwen konden niet uit het recht den
regel afleiden, omdat zij het niet konden waarnemen bij het volk,
Ihering. Geist des römischen Rechts, I, bl. 301, 302.