183
opslag overziet hij den rechtstoestand van het onroerend goed;
hij heeft volstrekte zekerheid als hij, krachtens een geldig contract
met den daar vermelden eigenaar, wordt ingeschreven, zelfs al zou
later blijken dat deze geen eigenaar was. De ware eigenaar kan
zijn recht tegen den ten onrechte ingeschreven eigenaar vervolgen,
doch heeft deze het goed vervreemd, is de kooper ingeschreven,
dan is deze eigenaar geworden en de vordering van denvroegeren
eigenaar tegen den verkooper wordt tot eene persoonlijke gereduceerd.
Onder dit stelsel heerscht er volledige rechtszekerheidhet vormt
een soliede basis voor de ontwikkeling van het grondcrediet.
Onder het Romeinsche recht moet de kooper een onderzoek
instellen naar de geldigheid van het eigendomsrecht van den ver
kooper en van zijne voorgangers.
„Staat eenmaal de eigendomsoverdracht in afhankelijkheid van
de overeenkomst, welks uitvoering zij vormt, dan moet noodwendig
een grond van ongeldigheid die de laatste betreft, bijv. bedrog,
dwang, dwaling, zijn invloed tot de eerste uitstrekken, d. w. z.
nawerken tot op de verstverwijderde houders zoolang niet de ver
jaring het gebrek heeft verholpen. Welk een onpraktische vorm
van eigendom, welk een verkwisting van moeite en kosten en
niettemin of juist daarom hoe nabijliggend het gevaar, dat het
eigendom zich in deze lange sleep die het meetrekt, verwikkelt en
ten val komt" 1).
De geschiedenis heeft geleerd dat dit gevaar geenszins denk
beeldig is en wel het meest in het Romeinsche rijk zelf. De onzeker
heid van den grondeigendom bereikte aldaar eene bedenkelijke hoogte.
Wel was oorspronkelijk ook in Rome de eigendomsoverdracht
gebonden aan zekere vormen (de „mancipatio" en de „in jure
cessio"), die in beteekenis en gevolgen veel overeenkomst hadden
met de Germaansche „Auflassung", doch bij het sterk toenemend
verkeer waren zij ontoereikend om een voor die gevolgen vol
doende openbaarheid aan den grondeigendom te geven. Vandaar
dat zij eerst hunne beteekenis verloren en door Justinianus
geheel werden afgeschaft. Daarmede was alle openbaarheid van
den eigendom verdwenen. Daar kwam nog bij een geheel stel
van geheime, wettelijke, algemeene en bevoorrechte hypotheken,
die ten slotte alle zekerheid verjoegen en het grondcrediet totaal
I bering. Geist des römischen Rechts III, bl. 209.