MECHANISCHE VEREFFENING. Het denkbeeld eener mechanische vereffening zweefde ons reeds een kwart eeuw geleden voor oogen bij de medewerking aan de driehoeksmeting van Kralingen. Ook Bertot's graphische bepaling der waarschijnlijkste ligging van een punt (Tijdschr. I bl. 113) berust op eene mechanische grondgedachte: de bepaling van het zwaartepunt der foutfiguur. In het Zeitschrift für Vermessungswesen, 1899, bl. 553, geeft de landmeter Fischer te Posen eene belangwekkende oplossing voor de mechanische vereffening, in overeenstemming met de methode der kleinste vierkanten, van een punt te bepalen door richtingen in omliggende punten. Zooals bekend is kan men op eenvoudige wijze de figuur, ontstaande door de snijdingen dier richtingen, construeeren op willekeurige schaal (bijv. 1 a 10). Daartoe berekent men bijv. de snijding van elk dier richtingen met een der coördinaten assen, die ten naastenbij over het gevraagde punt gaat, waarvoor men het trig. form. 12 der Anw. IX kan aanwenden. (Tijdschr. I bl. 189 en 190) terwijl men van het daarbij behoorend graphisch formulier kan gebruik maken voor de constructie der richtingen (visierstralen). Fischer nu stelt zich voor dat die visierstralen metalen staafjes van gelijke elasticiteit zijn, die op zekere afstanden van het ge vraagde punt onwrikbaar zijn bevestigd. Zij kunnen dan zijwaarts worden afgebogen zoodat zij elkander in één punt snijden. Dit punt is dus het aangrijpingspunt van krachten, verschillend van grootte en van richting. Wordt dit punt voorgesteld door eene naald, verticaal boven het vlak van teekening gehouden, dan is het duidelijk, dat de elastische staafjes zullen trachten die naald te drijven naar een punt, waarin de krachten met elkaar in evenwicht zijn. Men kan nu de lengte der staafjes in verband met de af standen der omliggende punten zoodanig nemen, dat het punt van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1900 | | pagina 3