I.
A. Is invoering' van een kadaster met bewijskracht
ten aanzien der eigendoinsgrenzen hier te lande wen-
sclielijk?
B, Zoo ja, is invoering daarvan ook met behoud
van ons tegenwoordig stelsel van hypothecaire boek
houding mogelijk, en op welke wijze?
II.
Is afgescheiden van de vraag omtrent de bewijs
kracht bij vernieuwing de splitsing van het kadaster
in een eigendoms- en een belastingkadaster wenschelijk?
Praeadvies van G. van Iterson.
De Wet op de grondbelasting van 26 Mei 1870 (Staatblad n°. 82)
zegt in de artikelen 46 en 47 dat de kadastrale legger behelst de
namen van hem „die het genot heeft van de gebouwde of onge
bouwde eigendommen, krachtens recht van bezit of eenig ander
zakelijk recht."
Bij het tenaamstellen der perceelen moet dus geene rekening worden
gehouden met den eigendom, maar wel met het bezit der perceelen.
Bij het opmeten en in kaart brengen der perceelen moet niet
worden gelet op de eigendomsgrenzen.
Men houde zich aan de feitelijke grenzen, de kaart zal dan
overeenstemmen met den bezitstoestand.
Bij het maken eener vroegere wet, die van 28 Augustus 1851
(Staatsblad n°. 125), regelende de onteigening ten algemeenen
nutte, schijnt men te hebben gedacht aan een kadaster, dat meer
verband houdt met den eigendom.