64 Artikel 3 dier wet luidt: „Als eigenaars van het goed waarvan sprake is, worden zij „beschouwd, die als zoodanig in de registers van het kadaster „voorkomen, en bij gemeenen eigendom, uit die registers blijkbaar, „ook de mede eigenaars." De werkelijkheid is, dat wij een eenigszins tweeslachtig kadaster hebben. Bij het opmeten en in kaart brengen wordt onder een perceel „in 't algemeen verstaan, elk stuk grond, elk water en elk gebouw, „dat bepaaldegrenzen heeft" (art. 47 van de Instructie voor de ambtenaren van het kadaster.) De kadastrale kaart is eene af beelding van den bodem, waarop de feitelijk bestaande grenzen der perceelen zijn voorgesteld. Bij splitsing der perceelen worden echter de op het terrein uitgebakende grenzen van nieuwe perceelen als reeds werkelijk bestaande grenzen opgenomen en afgebeeld. Bij het tenaamstellen van de perceelen in den kadastralen legger wordt, in den regel, niet gelet op den bezitter. De perceelen worden, zooveel mogelijk, gesteld ten name van den eigenaar. Alleen wanneer de eigenaar van eenig goed niet bekend is, wordt het gesteld ten name van hem die het bezit of gebruikt (art. 105 van de voormelde Instructie.) In hoofdzaak hebben wij, wat de kaart betreft, een bezitskadaster, en wat de tenaamstelling aangaat, een eigendomskadaster. Het laatste niet naar de wet, maar in wer kelijkheid. Deze inrichting van ons- kadaster brengt mede dat het meermalen gebeurt, dat een stuk grond als één perceel op de kaart wordt gebracht, hoewel het voor bepaalde gedeelten aan verschillende eigenaren toebehoort en het daarom niet ten name van één per soon wordt gesteld. Dan wordt het gesteld ten name van één der eigenaren „en consorten" met vermelding van de namen der mede daarin gerechtigden en van de grootte der oppervlakte, welke ieder hunner in het perceel toekomt, (artt. 94 en 98 van de voormelde Instructie.) Wat betreft de bewijskracht; men zal er geene kunnen toekennen aan de aanduiding der eigenaren. De omstandigheid, dat die aanduiding niet in overeenstemming is met de bepaling van de Wet op de grondbelasting, is reeds voldoende om haar alle be wijskracht te ontzeggen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1900 | | pagina 68