7
Neemt men aan dat zij in millimeters zijn uitgedrukt dan liggen
blijkens het lijstje voor de meest voorkomende afstanden der om
liggende driehoekspunten, nl. tusschen 300 en 1500 meter, de
waarden van 1 tusschen 45 en 131, resp. tusschen 36 en 104
millimeter.
De uitvoering van het denkbeeld, zooals die is voorgesteld door
Fischer, komt mij weinig praktisch voor. Hij wenscht nl. de
elastische staafjes te bevestigen in een „Riegel", verschuifbaar in
een door eigen gewicht onbeweeglijk blijvende „Auflageplatte".
De bezwaren zijn de volgende:
1°. Waar twee of meer visierstralen dicht naast elkaar loopen
staan de „Auflagepl aften" elkander in den weg.
2°. Het is moeilijk een verschuifbare Riegel zoodanig te bevestigen
in de Auflageplatte en deze een zoo vasten stand te geven, dat zij
bij de zijwaartsche afbuiging der staafjes onbeweeglijk blijven (niet
draaien).
3°. Het is lastig onder het zoeken van den evenwichtstoestand
de Riegel te verschuiven wat toch noodig is omdat eenige milli
meters verschil tusschen de lengten der staafjes en de waarden
van 1 van merkbaren invloed kan zijn.
De Heer van der Plaats gaf mij het denkbeeld aan de hand
het staafje niet aan het einde, doch in het midden door te buigen
en het te weerszijden van het te zoeken punt zoodanig te bevestigen
dat het in de bevestigingspunten vrij kan draaien en glijden. De
lengte der staafjes tusschen de bevestigingen kan men dan gelijk
stellen aan 2 1, nl. te weerszijden van het voetpunt der loodlijn uit
het voorloopig bij benadering aan te geven punt in de foutfiguur
eene lengte 1. Het verschil in doorbuiging, als de naald tusschen
de twee bevestigingen eenigszins van het midden afwijkt, is dan zoo
gering, dat het verwaarloosd kan worden. De aan te wenden kracht
voor gelijke doorbuiging is tweemaal zoo groot en volgt geheel de
boven ontwikkelde regels.
Wanneer men een staaf buigt wordt zij aan de buitenzijde der kromming
langer, aan de binnenzijde korter dan te voren. Die buitenzijde tracht dus in
te krimpen, die binnenzijde zich uit te zetten, en zoo ontstaan twee paar krachten
(koppels), welke er naar streven om de staaf weer recht te draaien. De buigende
krachten worden de reacties der steunpunten opgewogen door deze koppels.
In de midden der staaf ligt de neutrale vezel, die bij het buigen niet van
lengte verandert. Deze vezel gaat door het zwaartepunt van iedere dwarsdoorsnede.