77
grensregeling verdient geene aanbeveling, evenmin het uitsluiten
of beperken der verjaring.
De hiervoor vermelde Staatscommissie van 1867 bespreekt, op
pag. 94 van het door haar in 1870 uitgebracht verslag, de vraag
of de kadastrale indeeling van den bodem tot grondslag kan gelegd
worden aan de boekhouding, welke openbaarheid van de rechten
op onroerende goederen bedoelt. Die vraag wordt door haar in
bevestigenden zin beantwoord. Zij voegt er bij:
„Bij het aannemen van dezen grondslag is echter het oog niet
„gesloten voor de bezwaren, daaraan verbonden. Het kadaster
„voert uit den aard en het doel zijner inrichting veranderlijkheid
„in zijn schild; de vorming en de wijziging der perceel en heeft
„naar hunne belastbaarheid en tevens naar de wisseling der be
lastingschuldigen, zonder eenige wettelijke controle plaats. Het
„stelsel van openbaarheid der rechten op onroerende goederen
„daarentegen vordert een juridieken grondslag voor de afbakening
„dier goederen; elke verandering der daarvoor gestelde kenmerken,
„die niet het gevolg is van stellige wijziging in den eigendom, kan
„daarin niet anders dan schadelijk werken,
„Die grondslag is slechts te verkrijgen door eene afscheiding van
„het kadaster, voor de grondbelasting ingericht, van dat, hetwelk
„dient om het stelsel van openbaarheid te verwezenlijken, eene
„afscheiding, die door de hooge kosten, daaraan verbonden, zich,
„vooral bij den altijd beperkten omvang der openbaarheid in onze
„wetgeving, niet laat verdedigen.
„Deze bezwaren mochten echter niet, evenals bij den Belgischen
„Wetgever van 1851, tot eene verwerping van het kadaster als
„grondslag voor de boekhouding leiden" enz.
Zooals reeds hiervoor op pag. 76 is gezegd, wil de Staatscom
missie van 1887 tot voortzetting van de herziening van het Burgerlijk
Wetboek den eisch, om de onroerende goederen naar hunne kadas
trale kenmerken aan te duiden, laten varen.
Nadat zij heeft gewezen op de moeilijkheid, welke zich voor
doet bij het verhandelen van gedeelten van perceelen, vervolgt
zij aldus:
„Doch, al kon men op doeltreffende wijze in het genoemde be-
zwaar voorzien, dan nog scheen het toekennen van zulk een
„overwegende beteekenis aan de kadastrale kenmerken niet gerecht-