83
„hypotheek-acten en verdere schrifturen, die overeenkomsten of andere
„rechtshandelingen of rechtsfeiten constateeren, welke op de rechts
verhoudingen der individuen van invloed zijn."
In de praeadviezen van Mr. P. R. Feith en A. Moll leest men
dus wel dat een kadaster met bewijskracht ten aanzien der eigen
dom sgrenzen wordt aanbevolen, maar men vindt er geene gronden
voor die aanbeveling uiteengezet noch beschouwingen, waardoor
eene overtuiging zou kunnen worden gevestigd of die hier tot
nadere overweging aanleiding kunnen geven. Dit behoeft geene
verwondering te wekken; de prae-adviezen behandelen de vraag:
Is herziening wenschelijk van het stelsel onzer wet omtrent eigendom
van den grond?
Het kadaster met bewijskracht komt daarbij slechts in het voorbij
gaan ter sprake.
In het praeadvies van den heer Boer van 1893 wordt uitvoeriger
over het kadaster gehandeld.
Terecht wordt hij door den heer Moll de onvermoeide strijder
voor verbetering van het kadaster genoemd. Wat hij over het
kadaster zegt verdient overwogen te worden; eene uitdrukking als
deze: „Invoering van een rechtsgeldig kadaster wordt hier, zoowel
„als elders, door zaakkundigen eenstemmig gewenscht, „van andere
zijden worden daartegen bezwaren geopperd" kan men onbe
sproken laten.
De Heer Boer acht noodig een rechtsgeldig kadasterwaaronder
hij thans verstaat eene kaart, waarop de grenzen der eigendommen
zijn afgebeeld en waaraan door de wet bewijskracht in rechte, be
houdens tegenbewijs, is toegekend.
Uit het voormelde praeadvies, in verband met de verhandeling
over reorganisatie van het kadaster, opgenomen in het Tijdschrift
voor kadaster en landmeetkunde, deel 8 (jaar 1892) afl. 1, 2
en 4, waarnaar in het prae-advies wordt verwezen, blijkt omtrent
het plan van den heer Boer het volgende:
Voor een kadaster met aanwijzing der eigendomsgrenzen is eene
nieuwe opmeting van het geheele land noodig, in verband met de
driehoeksmeting aan welker vernieuwing sedert jaren wordt gewerkt
door de Rijks-commissie voor de graadmeting en waterpassing
(Handl. Ned. Juristen-Vereen. 1893, deel 1 pag. 153 en v.)
Aan die nieuwe opmeting moet voorafgaan eene vaststelling der