132
bijeenkomst. Naar zijn meening was de quaestie te veel in abstractie
behandeld. Spr. noemde bet vraagstuk wel degelijk «brandend op den nagel».
Spr. zou behandeld willen zien, concrete gevallen als voorbeelden, waaruit
blijkt, dat regeling van de rechtspositie van den ambtenaar noodig is.
Spr. gaf als zijn meening, dat de aangewezen weg om iets te bereiken
in deze is, de zaak in de volksvertegenwoordiging te brengen en dat met
dat doel op het touw zal worden gezet een landelijke beweging.
Nog andere sprekers voerden het woord, doch het debat leverde geen
nieuwe gezichtspunten op.
Door den heer Schmits werd er nog op gewezen, dat ook in het leger
de conduite-staten waarnaar de bevordering tot een boogeren rang ge
schiedt, niet geheim zijn.
Door de beide inleiders werd kortelijk gerepliceerd.
Mr. Heemskerk deed daarbij nog uitkomen, dat hij het oog had op
den «idealen toestand» dat hoogleeraren en onderwijzers niet meer werden
aangesteld door de overheid. Doch afgezien daarvan verkeert toch nu
reeds de onderwijzer in een bijzondere positie.
Mr. Levy legde bij zijn beantwoording der sprekers de verklaring af,
dat naar zijn meening de onderwijzer is ambtenaar in den vollen zin van
het woord. Ook de onderwijzer is dus als ambtenaar onafhankelijk in
zijn sfeer, binnen de grenzen, die de wet hem stelt.
Opzettelijk had spr., evenals mr. Heemskerk, er zich van onthouden
bepaalde feiten te noemen en bijgevolg van het doen van een aanklacht
tegen deze of gene overheid, die haar macht was te buiten gegaan. Doch
deze vergadering ware volkomen onvruchtbaar geweest, wanneer de be
ginselen op den achtergrond en feiten op den voorgrond waren geschoven.
Spr. stelde in het licht, dat wat hij had gezegd uitsluitend de burgerlijke
ambtenaren betreft; voor het leger gelden andere beginselen.
De volgende motie werd door den voorzitter voorgelezen
«De vergadering van oordeel, dat wettelijke regeling van den rechts
toestand der burgerlijke ambtenaren noodig is, betuigt haar instemming
met het plan een bond van ambtenaarsvereenigingen te stichten, welks
taak het zal zijn, door adressen aan regeering en vertegenwoordiging en
door andere gepaste middelen, het tot stand komen der gewenschte regeling
te bevorderen
De heer Ketelaar stelde de vraag of het nu wel wenschelijk was om
een bond op te richten. Er worden tegenwoordig voor alles vereenigingen
en bonden opgericht. Spr. wilde in dit geval het pompeuse woord «bond»
vermijden.
Spr. gaf in overweging, dat de verschillende ambtenaarsvereenigingen
haar afgevaardigden zouden zenden om te trachten door samenwerking
en tot bereiking van het beoogde doel een comité te vormen.