142
Omstreeks 1850 was de behoefte aan grondstoffen voor de
papierfabricage zeer dringend, in 1860 werd voor goed in den
nood voorzien door het gebruik van houtslijp
De vervaardiging dezer stof is een industrie op zich zelf, men
verkrijgt haar door houtblokken, steeds van naaldboomen afkomstig,
tegen een grooten slijpsteen te drukken en af te slijpen, toestroo
mend water voert de fijne vezeldeeltjes weg.
De vader van dit procédé is Völter te Heidenheim, Wur-
temburg.
Papier uit houtslijp is allesbehalve duurzaam, aan het licht
wordt hét ^spoedig geel en brokkelig; voor dagbladen, lëerbbëkjësj
romanlectuur, verkiezingsmanifesten, de tallooze drukwerken op het
gebied der reclame, enz. is het evenwel ongetwijfeld goed genoeg.
In papier dat bestemd is om na gemaakt gebruik een kostbaar
archiefstuk te worden, b.v. in onze minuut- en hulpkaarten, bij
bladen, veldwerken staten 73 en 75, mag het niet voorkomen.
En evenmin mag daarin voorkomen de söms zelfs van populier
en berkenhout vervaardigde, „houtceUulose"houtcelstof, dat is wat
van de houtvezel achterblijft na verwijdering der gom- en suiker
achtige, der stikstofhoudende en vooral der harsige en andere
gemakkelijk oxydeerbare bestanddeelen.
Vindt deze behandeling onder hoogen stoomdruk door koken met
soda plaats, dan wordt natron celstof" verkregen, wordt het fijn
geslepen hout met zwavelzuur gekookt „sulfiet celstof".
De weerstand tegen licht en lucht van papier uit houtcelstof
bereid is ontegenzeggelijk grooter, dan van papier uit houtslijp
vervaardigd; het wordt echter betwijfeld of het tegen den tand
des tijds bestand is.
Men heeft een oogenblik gemeend omstreeks 1878 dat
papier uit houtcellulose niet aan vernietiging blootstond, dat was
in de dagen toen „cellulose" het woord is slechts een collectief
naam als ééne stof werd beschouwd. Het vormt echter een
geheele klasse van stoffen met zeer uiteenloopende eigenschappen,
van welke voor de vervaardiging van papier, de celluloses van
hennip, vlas en katoen het meest duurzaam zijn.
Professor van der Burg Vragen des TijdsMei 1898
merkt omtrent cellulose op:
„Indien zij goed'wordt bereid, en derhalve bij het chemisch