VERSLAG van de 17<le Jaarlijksche Algemeene
Vergadering, gehouden te Amsterdam, den
14,Ic" October 1901.
I. Voormiddag bijeenkomst.
Tegenwoordig zijn 40 leden: de heeren de Balbian, Baning, Jos.
Bingen, L. Bingen, Boer, van den Briel, van Buren Lensink,
Colpa, P. van Dijk, Eekhof, Engelmann, Gombault, A. J. de
Groot, W. J. de Haan, J. W. den Hartogb, Hoffmann, J. Holt-
huizen, Ilondius, Hoogenboom, Houben, Kalkman. Keurschot,
Kolkers, de Korver, Lindeman, Morel, A. C. Oosterman, Persoon,
Prins, Remmelts, Spuijbroek, Stucki, van der Veur, de Vos, de
Vries, de Vroome, Vruggink, de Wal, Weijgers en Wetselaar.
Nadat de opgekomenen elkander de hand hebben gedrukt en bij het
weerzien op de jaarlijksche reünie eenige hartelijke woorden hebben ge
wisseld, neemt de Voorzitter, de heer G. W. Gombault, te 11 uur
den hamer ter hand.
Na de aanwezigen een welkomstgroet te hebben gebracht, wijst hij
er op, dat het Bestuur der Vereeniging ten opzichte van het veel
omvattende vraagstuk: «bewijskracht aan het Kadaster» sedert
het afgeloopen jaar eene grootendeels afwachtende houding moest aan
nemen. Van het zaad, dat ten vorigen jare werd gestrooid in de Notariëele
Vereeniging, moest de kiemkracht nog blijken, toch werden in afwachting
daarvan maatregelen genomen, opdat de akker opnieuw beploegd en
voor den zaai gereed kon zijn, voor het geval de oogst niet overvloedig
genoeg mocht wezen.
De jongste mutatiën in het korps hoofdambtenaren van het kadaster in
herinnering brengende, evenals het zoo ruime gebruik, dat. daarbij werd
gemaakt van de bevoegdheid tot benoeming bij keuze, geeft de Voorzitter
als zijne meening te kennen, dat de bewering welke bij de traktements
regeling heeft gegolden, dat door de benoeming tot Ingénieur-Verificateur
de positie der landmeters nog verbeterd wordt, voor de meesten onder
hen zal blijken ongegrond te zijn.
Immers velen, waaronder zeer bekwame landmeters, worden bij deze
benoemingen gepasseerd, omdat er geen gelegenheid zich heeft voorgedaan,