204 deeling in onderdeelen niet zoover is voortgezet, als bij Kuituurtechniek Aan den heer Vruggink merkt inleider op, dat het zeer moeilijk is om de tijdigheid ot' de ontijdigheid van een handeling of een maatregel te beoor- deelen; spreker kan de verzekering geven, dat in andere kringen belang hebbende en belangstellende de landverlegging ijverig besproken wordt. Hierop spreekt de vergadering met op één na algemeene stemmen (die van den heer de Bal bi an) de wenscheliikheid uit van de aanvulling van het programma met de afdeeling Kuituur techniek'in den zin, als is op genomen in het Tijdschrift hl. 15 en 16 van den loopenden jaargang. Thans is aan de orde de door het bestuur voorgestelde motie,luidende: De Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde, vergaderd op 14 October 1901 te A msterdam, overwegende dat de propaganda voor hare beginselen krachtig moet worden voortgezet, en dat in de eerste plaats moet worden gestreefd: 1°. naar eene doeltreffende inrichting van het kadaster bij hermetingen, overeenkomstig de grondslagen gelegd in de vergadering van deze Vereeniging in 1888, van de Nederlandsche Juristen-Vereeniging in 1893 en van de Notariëele Vereeniging in 1900; 2°. naar eene opleiding van toekomstige landmeters zoowel in theore- tischen als in praktischen zin overeenkomstig de voorstellen aange nomen in de vergadering van deze Vereeniging in 1891 (en aange vuld in de vergadering van heden); van oordeel, dat ter bereiking van het doel het kadaster moet worden onttrokken aan den invloed van liscale ambtenaren en het beheer bij voorkeur door eene afzonderlijk afdeeling „Kadaster en Hypotheken" aan een der Departementen van Algemeen Bestuur behoort te worden gevoerd, van oordeel, dat het wenschelijk is leiding te geven aan de beweging in die richting, draagt aan het Bestuur op al die maatregen te nemen, welke het doel kunnen bevorderen. De heer Vruggin k, herinnerende aan de woorden van minister Pierson, waarbij deze wees op den „gulden tijd" die voor de landmeters zou aan breken, wanneer er werd overgegaan tot het toekennen van bewijskracht aan het kadaster bij vernieuwing, geeft als zijne meening te kennen dat de voorgestelde motie het goed recht van dergelijke opmerkingen schijn baar zou kunnen staven, omdat er uit zou kunnen worden geconcludeerd, dat de landmeters deze beweging alleen op touw zetten, omdat zij het vette baantje van hypotheekbewaarder voor zich begeeren. Spreker is van oordeel, dat daarom de redactie zoo dient te worden gewijzigd, dat die schijn worde vermeden. De Voorzitter verzoekt spreker bepaalde bewoordingen aan te geven waarnaar z. i. de motie moet worden ingekleed.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 206