Tweede Kamer, Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1901.
VIIde HOOFDSTUK B.
Voorloopig Verslag.
AH. 36. Enkele leden klaagden, dat herhaaldelijk in de registers van
het kadaster namen op foutieve wijze worden ingeschreven en de wijzi
gingen in die registers ook niet altijd met juistheid worden bijgehouden.
Zij vertrouwden, dat de Minister hierin verbetering zal doen aanbrengen.
Art. 36o. Medegedeeld werd, dat in de gemeente Tilburg met hare
ruim 40.000 inwoners niet één landmeter van het kadaster is geplaatst.
Voor de werkzaamheden, waarvoor deze ambtenaren zijn aangewezen,
moet steeds een landmeter van 's Hertogenbosch worden ontboden, het
geen met tijdverlies gepaard gaat en somtijds voor de belanghebbenden
ook finantieele schade tengevolge heett. Op aanstelling van een land
meter te Tilburg werd daarom aangedrongen.
Men vroeg, waarom kadastrale kaarten, die op kosten der gemeenten
worüen gemaakt, later het eigendom worden van het Rijk.
Ter sprake werd gebracht de door den heer Smeenge in de vergade
ring der Tweede Kamer van 4 April 1900 behandelde quaestie van het
inkoopen in het pensioenfonds voor vroeger verleende diensten. Men
zoude het op prijs stellen te weten, hoe thans de minister over deze
quaestie denkt, nu uit een bij de Kamer ingekomen adres blijkt, dat een
45tal personen in de toen vermelde omstandigheden verkeeren.
Art. 3Qt. Opnieuw werd de aandacht gevestigd op de pogingen van de
vereeniging van beëedigde klerken aan de hypotheekbewaringen in Reder-
land om het daarheen te leiden, dat voor de pensioensberekeningen voor
de leden dier vereeniging in aanmerking zullen worden genomen de jaren,
vóór de aanstelling tot rijksklerk door hen bij het dienstvak der registratie
en domeinen doorgebracht. Op de reeds vroeger aangevoerde gronden,
achtten verscheidene leden dit een billijk verlangen, dat zij bij den Minis
ter wenschten te ondersteunen. Wel heeft in de Memorie van Antwoord
betreffende hoofdstuk VILB der Staatsbegrooting voor 1899 de Minister
een hem destijds door het bestuur der genoemde vereeniging gedaan en
in het Voorloopig Verslag besproken verzoek van de aangeduide strekking
op grond van de bestaande pensioenwetten, voor inwilliging niet vatbaar