i09 de Balbian is gezegd over vlandmetersnood", de vraag testellen, of van het aanwezige personeel wel zooveel partij wordt getrokken als mogelijk is. Naar sprekers meening is dat niet het geval, er zou zeer veel anders kunnen geregeld worden, zóó, dat aan dien „nood" kon worden tegemoet gekomen. Voorts kan spreker het door de heer de Balbian gebruikte beeld, een »springen van den hak op den tak" niet een juiste omschrijving achten van de richting waarin wij streven, die zich eenvoudig oplost in een mede gaan met onzen tijd, terwijl het Dep. van Financiën zich zeer moeilijk en in ieder geval langzaam, aanpast aan nieuwe toestanden. Het Depar tement wandelt met loome schreden, wij hebben er den versnelden pas in, springen doen wij geen van heiden. De heer Boer constateert, dat huiten den heer de Balbian het ver schil van meening niet groot is. Nu het vaststaat, dat eerst dan aan andere departementen zal worden gedacht, wanneer mocht blijken, dat aan Financiën geen heil is te verwachten, (nu de heer Col pa in het be stuur zit, behoeft voor overijling geen vrees te bestaan) wil spreker de woorden seen der departementen" in de motie behouden zien. De heer Engelmann verlangt te vernemen of het Bestuur eenstemmig was hij het ontwerpen der motie. De Voorzitter kan hierop alleen antwoorden, dat de besluiten van het Bestuur worden genomen hij meerderheid van stemmen. De heer Bingen beschouwt de motie als eene beschuldiging tegen de bestaande ambtenaren en is van oordeel, dat hiervoor geene bewijzen zijn aan te voeren. Beter komt het spreker voor om voorschriften voor hermetingen te vragen, en naar zijne overtuiging wordt de opleiding veel verbeterd door het bezoeken der Polytechnische school. De Voorzitter wijst er op, dat voor de „beschuldiging", zooals de vorige spreker dat noemt, wel bewijzen zijn aan te halen. Men behoeft slechts na te gaan op welke wijze de heeren Bouman en van Iterson zich hebben uitgelaten op de vergadering der Notariëele Vereeniging over de wenschelijkheid der bewijskracht, hoe verder op de pogingen om verbetering te brengen in de opleiding in 1891 is geant woord door eene vermindering der exameneischen. Wel laat het hoofd bestuur de aspiranten naar Delft gaan; hierbij vindt hunne praktische vorming echter slechts in geringe mate en dan nog eenzijdig baat. De heer van der Veur staaft de gegrondheid dezer laatste mededeeling met de opmerking, dat de aspiranten voor den loopenden cursus op vier dagen in de week naar Delft moeten reizen, zoodat er slechts twee dagen overblijven, waarop gelegenheid bestaat zich in den velddienst te oefenen; de praktijk schiet dus te kort. De heer Bingen merkt op, dat de vorige twee sprekers wel hunne

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 211