219 2. Van welken aard zijn de bezwaren welke de verspreide ligging der perceelen in bedoeld terrein veroorzaakt a. Zijn de perceelen te klein geworden of ondoelmatig van vorm voor een rationeele bewerking? b. Zou door een betere indeeling de waterlossing kunnen worden verbeterd? c. Zouden daardoor de eigenaars tot een meer winstgevende cultuur kunnen overgaan of hunne bedrijfsmiddelen kunnen vereenvoudigen, bijv. door het houden van minder werkvolk of paarden? d. Geeft de bestaande toestand aanleiding tot grensgeschillen? e. tot bezwaarlijke afscheiding der perceelen? f. tot belangrijk verlies van opbrengst door uitwegen? Zouden deze bezwaren door een meer rationeele indeeling der perceelen uit den weg te ruimen zijn? 3. Zijn er nog andere voordeelen op te geven welke ter plaatse van eene nieuwe indeeling der perceelen het gevolg zouden zijn? 4. Zijn ter plaatse aan een nieuwe indeeling der perceelen bepaalde bezwaren verbonden, voortvloeiende uit de plaatselijke gesteldheid, de regeling der pachtverhoudingen, beklemrecht, erfpacht e.d.? 5. Welke soort van grond is het en waarvoor wordt hij gebruikt? Bestaan in het complex groote verschillen in de waarden van den bodem? Hebben ongeveer alle perceelen dezelfde bestemming? Zijn de com plexen bouw- en hooiland gescheiden, of ligt bouw-, hooi- en weiland door elkander? 6. Beslaat het streven om bijv. bij boedelscheidingen de perceelen in steeds kleinere stukken te verdeelen of tracht men ze zooveel mogelijk in hun geheel te houden? 7. Andere opmerkingen ter zake dienende. Opgemaakt door: Naam Woonplaats den 1902.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 221