22 verstrekt en worden de kosten voor het vervaardigen van die kaarten door de gemeente betaald. (Vgl- art 205h der Gemeentewet). Werden die kaarten aan de gemeenten in eigendom gegeven, dan zou den de gemeentebesturen daarover een ruimer beschikking krijgen, dan met het doel waartoe zij bij die besturen zijn nederlegd zou zijn over een te brengen. Art. 36o, laatste lid. Wat door den heer Smeenge in de vergadering van de Tweede Kamer van 4 April 1900 is gevraagd, heeft plaats gehad Nauwgezet is door den ondergeteekende overwogen of nadere maatregelen dienden genomen te worden met betrekking tot de voorwaarden waarop door de landmeters van het kadaster de vroeger bewezen diensten als aspirant-landmeter zijn ingekocht. Het resultaat hiervan is geweest dat van het nemen van dergelijke maatregelen is afgezien. De quaestie is deze: De diensten als aspirant-landmeter konden reeds worden ingekocht krachtens de wet van 21 Mei 1873 Staatsblad n°. 64) en vele landmeters hebben daarvan gebruik gemaakt De voorwaarden van inkoop waren echter bezwarend, en in 1897 is aan hen, die nog niet hadden ingekocht, de gelegenheid gegeven, daartoe op gunstiger voorwaarden over te gaan. De meeste van hen, die van de bevoegdheid tot inkoop nog geen gebruik hadden gemaakt, zijn op die gunstiger voorwaarden toegelaten. Enkelen bleven ook toen achter, zij hebben zoodoende van de wet van 1898 kun nen profiteeren. Zij die in 1897 inkochten, klagen op grond hiervan over onbillijkheid. Ten onrechte evenwel. Hunne keuze werd in 1897 in volle vrijheid ge daan, en zij worden mitsdien niet onbillijk bezwaard, indien de wetgever later gunstiger voorschriften vaststelt, waarvan enkele anderen hebben kunnen gebruik maken. Maar en dit vooral klemt wilde men in dit geval aan de regeling van 1898 terugwerkende kracht geven, dan zou In de aangehaalde zitting werd o.m. behandeld: aIV. Wijziging van de artt. 4 en 5 der wet van 28 Juni 1898 {Staatsblad n° 152) tot nadere regeling nopens de vergelding van tijdelijke diensten met pensioen. (130). De heer Smeenge merkt bij de algemeene beraadslaging o.m. op: »een ambtenaar bij het kadaster heeft zich in 1897 in het fonds ingekocht »om deze uitdrukking te bezigen voor vroeger verleende diensten en nam »op zich daarvoor f 390, te storten in 4 jaar; een ander, die zich in 1898 in- kocht betaalde nihil, hoewel beiden misschien evenlang bij het kadaster in dienst waren." >Het komt mij daarom voor, dat hier wel degelijk nog eens mag worden over- wogen of ten opzichte van deze ambtenaren niet andere maatregelen moeten 'genomen worden dan thans gelden."

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 22