Ik moet volhouden dat aan de wijziging der Pensioenwet geen terug
werkende kracht kan worden verleend.
De geachte afgevaardigde bracht verder ter sprake de bezoldiging der
klerken bij den kadastralen dienst. Dit punt aanroerende wensch ik meteen
te beantwoorden hetgeen gezegd is door den heer van der Zwaag.
Mag ik beginnen met op te merken, dat hier bij een der sprekers een
kleine vergissing in het spel is. De aangevraagde f7000 hebben geen
betrekking op de i?i/&sklerken bij den kadastralen dienst deze komen
ten laste van het rijk, maar op de toelagen welke aan de hypotheek
bewaarders gegeven worden voor hun eigen klerkendie toelagen worden
met f7000 vermeerderd.
Nu is door den heer Willinge de vraag gesteldhebt gij de zekerheid,
dat die f7000 zullen bereiken de personen voor wie ze bestemd zijn?
Zullen juist diegenen ze krijgen, die ze hebben moeten?
Die vraag kan ik volmondig met ja beantwoorden: die klerkenloonen
moeten geheel worden verantwoord als zoodanig, daarop wordt controle
uitgeoefend, en ik kan de stellige verzekering geven, dat die f7000 zul
len komen in handen van hen voor wie ze bestemd zijn.
De heer van der Zwaag zou willen afschaffing van de tienjarige her
ziening en tevens periodieke verhooging naar het aantal dienstjaren.
Het een zou men kunnen doen, het andere niet. Van periodieke ver
hooging naar dienstjaren kan geen sprake zijn, wanneer men niet heeft
te doen met Rijksklerken, maar met gewone klerken, wier traktement
wordt betaald door de personen door wie ze zijn aangesteld. Afschaffing
van de tienjarige herziening, in dien zin dat verkorting van den termijn
wordt vastgesteld, daarover kan men spreken. Men zou, indien dit wensche-
lijk bleek, de toelagen aan de hypotheekbewaarders voor de gewone kler
ken van den kadastralen dienst ook met kleiner tusschenruimten kunnen
regelen. Ik zal dit overwegen.
De heer van der Zwaag: Mijnheer de Voorzitter! Het is zeer moei
lijk om op een geheel vreemd terrein met deskundigen te strijden, maar
waar ik eenmaal op mij heb genomen, dit belang voor kleine luiden te
verdedigen, wensch ik toch nog iets te zeggen en te doen wat mij moge
lijk is. Het schijnt met de klerken van het kadaster een vreemde toe
stand te zijn. Men kent er, zoo heb ik van deskundige zijde vernomen,
twee soorten van klerken, zij die van de bewaarders hun geld ontvangen
en iüi/feklerken. Diezelfde deskundigen hebben mij verzekerd dat het
salaris van de -Ri/Arsklerken van Regeeringswege betaald wordt. Nu zegt
de Minister dat deze voorgestelde verhooging niets heeft te maken met
de Rijksklerken.
Maar ik lees in onderart. 361\
27