31
Beraadslaging.
De heer Geertsema: Mijnheer de Voorzitter! Bij de behandeling
der begrooting ten vorigen jare heeft tusschen den Minister van Financiën
en eenige leden dezer Kamer een gedachten wisseling plaats gehad over
de wenschelijkheid van een kadaster met bewijskracht.
De Minister verklaarde toen dat dit onderwerp juist uit hoofde van zijn
belangrijkheid hem gedurende ettelijke maanden veel hoofdbrekens
gekost had.
Als in dat opzicht geen practische ervaring hebbende, meende de
Minister te rade te moeten gaan bij een deskundige, die gedurende vele
jaren practisch werkzaam was geweest.
Het advies van dien deskundige strekte, om de zaak te laten zooals zij
was, m. a. w. om ons kadaster te laten behouden zijn oorspronkelijk
fiscaal karakter.
De Minister stelt zich daarbij op een conservatief standpunt, een stand
punt dat uitteraard eigenaardige voordeelen aanbiedt. Wanneer een
conservatief standpunt gebouwd is op overtuiging, geeft het tot zekere
mate kracht, alle nieuwigheden met een non possumus te kunnen
bejegenen.
Of nudat passieve standpunt door den Minister van Financiën te
dezen opzichte ingenomen, op den duur zal blijken houdbaar te wezen,
meen ik te mogen betwijfelen. Het is den Minister bekend, dat het
aantal van hen die sympathie gevoelen voor het denkbeeld van een kadaster
met bewijskracht van dag tot dag toeneemt.
In een vergadering van de notarieele vereeniging, gehouden te Amsterdam
op 29 September j.l., waren aanwezig 78 leden, waarvan er zich 69
hebben verklaard voor genoemd denkbeeld en wel na ampele discussie,
die naar aanleiding van de twee over het onderwerp uitgebrachte prae-
adviezen was gevoerd.
Nu verdient het opmerking dat onder de voorstemmers waren 53 leden
die öf landmeter óf ingenieur waren.
Hoewel ik niets wensch af te dingen op de kennis van den ongenoemden
deskundige, wiens advies de Minister heeft vermeend te moeten volgen,
zoo mag ik toch aannemen, dat onder dat groot aantal landmeters en
ingenieurs hoogst bekwame menschen gevonden worden, die ook op
practisch terrein werkzaam zijn of geweest zijn en aan wier advies diens
volgens eenige waarde mag worden toegekend.
Mijnheer de Voorzitter! Het is mijn doel niet thans met den Minister
in debat te treden over de zaak zelve; na hetgeen in deze en ook de