aangegeven. Wil men bij hernieuwing van het kadaster de mogelijkheid
in het oog houden daaraan bewijskracht te geven, dan moet men bij de
vaststelling der grenzen de eigenaren steeds er bij roepen en hen doen
constateeren, waar de juiste grenzen zijn. Dit kan geschieden op dezelfde
wijze als nu reeds plaats heeft tusschen het Rijk en de oevereigenaren
daar waar kribben liggen in de rivieren. Daar vraagt het Rijk van de
eigenaren de mede-onderteekening van een verklaring of een teekening
waarbij de ligging der grenzen wordt aangeven. Zoo iets moet hier ook
gebeuren, en die aldus geteekende verklaringen of teekeningen kunnen
dan blijven berusten in het archief van het kadaster, zoodat ze altijd
teruggevonden kunnen worden.
Er moet echter niet gehandeld worden zooals in de Memorie van Ant
woord wordt aangegeven. Daar lezen wij:
»Thans reeds worden bij de hermeting van terreinen, waarin de gren
zen der perceelen niet behoorlijk door zichtbare en blijvende kenteekenen
zijn aangewezen, de eigenaren opgeroepen om die grenzen aan te wijzen
en zichtbaar te maken".
Dit is uitnemend, maar voor wat nu volgt wensch ik den Minister te
waarschuwen
»Waar behoorlijke zichtbare grenzen als slooten, muren, heiningen enz.
aanwezig zijn, is die medewerking van de belanghebbenden onnoodig,
veeleer zou het te vreezen zijn, dat daardoor grensgeschillen worden uit
gelokt."
Neen, Mijnheer de Voorzitter, daar is juist de medewerking van belang
hebbenden zeer noodig, omdat anders het gevaar bestaat dat schijnbare
grenzen voor de ware worden aangezien.
Waar tusschen twee landerijen een rij boomen staat, zal de landmeter
allicht denken, dat deze boomen op de grens staan, en niet vermoeden,
dat die boomen niet geplant zijn door beide eigenaren om de grenslijn
aan te geven, maar wel door één der eigenaren, die den wettelijken afstand
van twee meters van de grens heeft in acht genomen.
Waar zich een sloot bevindt tusschen de eigendommen, kan dit eene
gemeene sloot zijn, maar zij kan ook aan één van de eigenaren toebe-
hooren. Bij heiningen heeft men hetzelfde bezwaar; ligt de grens daarbij
aan den gladden kant van de heining of moet men er de palen bijreke-
nen? Ik herinner mij een proces, dat eenige jaren geleden voor de recht
bank te Utrecht gevoerd is. Daarbij eischte de eigenaar van een tuin of
open terrein van zijn buurman, die een huis bezat, waarvan het dak 20
c.M. naar de zijde van het open terrein uitstak, dat hij dit dak zou in
korten, opdat de waterdrup niet in zijn tuin zou vallen. De eigenaar van
het huis bestreed echter dien eisch met de bewering, dat de muur van
zijn huis niet de grens was, maar deze daar nog 30 c.M. van af lag en
het dak van zijn huis zich dus boven zijn eigen grond bevond.
33