34
Het is dus verkeerd gezien om daar waar schijnbaar gemakkelijk de
grens kan worden aangewezen, de medewerking der eigenaren niet in te
roepen. Wanneer men zoo handelen wil, kan de zaak onmogelijk gelukken.
De heer Pi er son, Minister van Financiën:
De heer Geertsema heeft een oude zaak besproken, de toekenning van
bewijskracht aan het kadaster, wat de grensbepaling betreft; ook de heei
Mei vil van Lynden heeft dit punt behandeld. Beiden hebben voor het
kadaster met bewijskracht voor de grenzen een lans gebroken en den
wensch geuit, dat de Minister ten opzichte daarvan een minder conserva
tieve houding mocht aannemen Waf, die conservatieve houding betreft,
ik moet zeggen dat de heer Geertsema aan mijn standpunt niet voldoende
recht heeft laten wedervaren. Hij meent dat ik het kadaster geheel zijn
oorspronkelijk fiscaal karakter wil laten behouden; maar dat is niet juist
want iedereen begrijpt dat het kadaster in onze dagen meer moet praes-
teeren dan eenvoudig te dienen voor de grondbelasting.
Mijn standpunt, ten aanzien van het kadaster is geen ander dan hetwelk
is ingenomen in de vergadering van de Juristen- vereeniging van 1893
door den tegenwoordigen president van den Hoogen Raad. Wat de heer
Coninck Liefsting aangaande dit onderwerp heeft gezegd komt mij èn
negatief èn positief zoo volkomen juist voor, dat dunkt mij, niets beter
kan geschieden dan het verder uit te werken en te illustreeren voor zoo
ver dit noodig is. Hij zeide, »dat het kadaster in zake grensgeschillen
nooit kan geven een absoluut bewijs, maar dat het kan zijn een bewijs
middel ter waardeering van den rechter, die er evenals aan elk ander
feit de bewijskracht aan toekent, die het verdient". Het negatieve daarin
is, dat het kadaster niet kan geven een absoluut bewijs. En waarom niet
Omdat men hier nooit met iets anders dan met kaarten te doen heeft.
Laten belanghebbenden bij elkander komen en in hun bijzijn de grenzen
worden bepaald; dan zal toch de bewijskracht niet worden toegekend aan
hun aanwijzingen, maar aan de kaarten. Dit is een groot bezwaar. Ik
wil van de landmeters niets dan goed spreken; maar niet alle krachten
onder hen zijn reeds uitstekende krachten. Zij zullen later misschien uit
stekend worden, maar zij zijn het in den beginne niet altijd. Men mag
echter de eigendomsrechten niet afhankelijk stellen van fouten begaan
door een of anderen landmeter. De kaarten mogen dus nooit zijn een absoluut
bewijsmiddel, alleen een bewijsmiddel ter waardeering van den rechter.
Wat ik als illustratie, als uitwerking, aan de aangehaalde woorden zou
willen toevoegen is het volgendeals dat bewijsmiddel toch door den rech
ter kan worden geaccepteerd, als die rechter daaraan veelal eenige bewijs
kracht toekent, dan is het plicht der administratie, waaronder het kadas
ter ressorteert, te zorgen, dat dit van lieverlede wordt volmaakt. Op dit