PSYCHOLOGIE EN KADASTER. Eenige opmerkingen van Mr. Kooiman geven ons aanleiding tot de schijnbaar zonderlinge samenkoppeling van bovenstaande woorden. In een reeks artikelen in het „Notarieel Weekblad" geeft deze Utrechtsche Advocaat een overzicht van de in de Notarieele Vereeniging gehouden discussiën over een kadaster met bewijskracht, waarbij in een groot aantal noten de meeningen der sprekers, vooral die der bestrijders van dergelijk kadaster, aan critiek worden onderworpen. De door ons bedoelde opmerkingen nu komen voor in een „naschrift" in het nommer van 9 Maart 1901 en luiden als volgt: Nu de Minister van Financiën op 31 Januari 1901 niet geschroomd heeft in de Eerste Kamer in antwoord op de redevoeringen van de H.H. Geertsema en Melvil van Lynden op parlementaire wijze, heel duidelijk te laten blijken, dat hij meende dat de landmeters alleen of bijkans alleen uit eigenbelang dit stelsel voorstaan en wel ten nadeele van het algemeen lélang, (wil ik) er om de wille van de recht vaardigheid op wijzen, dat de Minister zooals wij dat onparlementair uitdrukken bij den duivel te biecht is gekomen, door van zijn kant weer alleen naar de hypotheekbewaarders het oog te richten, en den Heer Geertsema daarop te wijzen, als het eenige ware, waarop men letten moet. Om dit, ook voor wei-ingewijden, goed te doen inzien, zullen wij het wat verder moeten ophalen. Een der afdeelingen van het Departement van Financiën is die der Administratie van de registratie, de hypotheken en het kadaster." Deze is onder den Heer Bouman als chef der afdeeling, een Registratie-ambte naar. In deze afdeeling zijn weer vijf bureaux a. Successie etc. h. Vermogensbelasting, registratie, hypotheekrechten, publieke verkoo- pingen van roerende goederen, notarisambt en relevés. c. Hypotheken en kadaster. d. Comptabiliteit. e. Zegel, boeten en gerechtskosten etc.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 41