ADRESBEWEGING IN ZAKE MISSTANDEN
BIJ HET MIDDELBAAR EN VOORBEREIDEND HOOGER
ONDERWIJS.
De heeren H. Enno van Gelder, te Rotterdam, A. van Oven
te Dordrecht, I. H. Gunning Wzn. te Utrecht, A. A. Beekman
te Schiedam, R. A. van Sandick te 's Gravenhage en J. G. Dijx-
hoorn te Delft, vragen medeonderteekening van een adres, dat
gericht zal worden tot den Minister van Binnenlandsche Zaken.
In dat adres wordt aangedrongen op de benoeming eener staats
commissie, met de opdracht advies uit te brengen over verschillende
vraagpunten betreffende het middelbaar en voorbereidend hooger
onderwijs.
Het adres luidt als volgt:
Aan Z. E. den Minister van Binnenl. Zaken.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergeteekenden, die
allen de grootste belangstelling koesteren in eene goede regeling van
Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs.
Dat vele ouders in den lande, zich tot hun groot ongerief gedwongen
zien om reeds op 12- of 13-jarigen leeftijd hunner kinderen te beslissen
welke inrichting van onderwijs dezen in de volgende 5 of 6 jaren zullen
volgen: Gymnasium of Hoogere Burgerschool.
Waardoor moeten zij zich bij die keuze laten leiden? De eenige vol
doende reden voor de keuze, een besliste aanleg van het kind voor deze
of gene studie, is meestal of niet aanwezig of openbaart zich eerst
later; men kiest in de blinde en de keuze wordt meestal bepaald door
allerlei overwegingen, die aan de hoofdzaak, de richting waarin het kind
het meest vatbaar is voor ontwikkeling, volkomen vreemd zijn. Zendt
men zijn twaalfjarig kind naar de Hoogere Burgerschool, dan beslist men
De Ingenieur, 16 Maart 1901. No. 11. Overgenomen met voorkennis en
instemming van hen die het initiatief namen, de aandacht der Regeering voor
deze gewichtige aangelegenheid in te roepen met de verwachting uitgesproken
door de Redactie van het weekblad »De Ingenieur", stemmen wij zonder voor
behoud in.