5
Deze mededeelingen lieten wij aan ons eigenlijk onderwerp voor
afgaan ten einde in herinnering te brengen, dat de ingenomenheid
met het stelsel waarmede de Staat gemeend heeft zich van zijn
plicht, der bescherming van de rechten der grondeigenaars,
te kunnen kwijten, niet onverdeeld is.
De Regèering dacht in den loop der jaren, afgezien van algemeene
toezeggingen, aan geen verbetering van de grondslagen der eenmaal
ingevoerde instelling, het behoeft dus geen bevreemding te wekken,
dat dat groote lichaam zich evenmin bekommerde om de opleiding
der voor de toepassing van het stelsel onmisbare technische ambte
naren: „de landmeters".
De Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde schroomde niet
ook dit onderwerp aan de orde te stellen, toen door eene vraag
door den Heer H. P. de Haan in de op 19 November 1890 te
Amsterdam gehouden Algemeene Vergadering tot het Bestuur
gericht, bleek, hoezeer deze gewichtige aangelegenheid den leden
levendig belang inboezemde. x)
Omtrent den werkkring van den landmeter werd door den Heer
de Haan destijds gezegd:
„dat hij belangrijk genoemd mag worden, wat in hooger mate
„nog het geval zal zijn, indien de toekomst datgene oplevert, waar
naar velen onzer streven, verbetering van de grondslagen van
„het kadaster."
Als uitkomst der gehouden beraadslaging vereenigde de Verga
dering zich met het voorstel van haren Voorzitter: „de benoeming
eener Commissie van preadvies".
Het verslag dezer Commissie, samengesteld uit de HH. E. Bar en-
broek, H. P. de Haan en M. de Vos, is opgenomen in den
VIIen Jrg. van het Tijdschrift voor K. en L. blz. 149187.
Met eenige aanhalingen uit dat lijvige en goed verzorgde stuk
willen wij trachten, een ons vreemden kring van lezers eenig
begrip te geven van het standpunt in die dagen door de V. v. K.
en L. ingenomen.
Na enkele opmerkingen ter inleiding brengt de Commissie in
herrinnering
„Een groot gedeelte der kadastrale plans, ongeveer een zesde
9 Tijdschrift voor K. en L. Jrg. VI. (1890), blz. 254.