60
daarmede, dat hij niet aan de Universiteit zal gaan studeeren (behalve
misschien voor arts) en dat de studie der klassieken voor hem gesloten is.
Zendt men hem naar het Gymnasium, dan beslist men op een leeftijd,
waarop men over zijn aanleg niet kan oordeelen, dat hij een wetenschap
pelijke loopbaan zal kiezen en sluit daarmede vele andere carrières voor
hem af.
Talloos zijn dan ook de gevallen waarin het bleek, dat de keuze ver
keerd was, en algemeen bekend is het hoe groot de moeilijkheden zijn
om van den eenmaal ingeslagen weg terug te keeren, wanneer het blijkt,
dat de keuze in strijd was met den aanleg van het kind.
Het is dus in het belang van onzen jeugd dringend noodzakelijk dat
de beroepskeuze verplaats wordt naar een leeftijd, waarop men beter kan
oordeelen over de natuurlijke gaven in den aanleg van het kind.
Het kwaad zoude zijn weggenomen als, hetzij aan de lagere school
eene 2, 3 of 4-jarige middelbare school aansloot waar de leerlingen in
talen, geschiedenis, aardrijkskunde, natuurlijke historie en de beginselen
der wiskunde onderwezen werden, waarop voorbereidende scholen in ver
schillende richtingen volgen; hetzij dat het leerplan van Gymnasium en
Hoogere Burgerschool over de eerste 2, 3 of 4 jaren gelijk werd gemaakt,
of deze op ééne school werden vereenigd, waarbij de hoogste klassen ge
splitst werden, in verschillende richtingen; op deze wijze zoude de keuze
eerst op 15- of 16-jarigen leeftijd behoeven gedaan te worden.
Dat een tweede steeds herhaalde klacht tegen ons Gymnasiaal en Mid
delbaar onderwijs deze is, dat het van kinderen beneden den leeftijd van
16 jaren physiek en intellectueel een veel te groote inspanning eischt.dat
de hersens overvoerd worden, waardoor de lust tot leeren vermindert.
Vermindering van het aantal leervakken gedurende die jaren komt vele
deskundigen noodzakelijk voor. Anderen, hoewel ook daarmede instem
mende, zoeken de fout echter nog meer in de methode, die voor de jeug
dige hersenen te zwaar is. Zeker is het, dat eene grondige bespreking
van dit vraagstuk door deskundigen en eene betere regeling op hun advies
gegrond voor de Nederlandsche jeugd een weldaad zoude zijn.
Dat velen in den lande het een groote fout in onze Wet achten dat
jongelieden, die een voldoend eindexamen der Hoogere Burgerschool heb
ben afgelegd, geen academische examens kunnen doen en den doctoralen
titel niet verwerven kunnen; zij zien er een grove onbillijkheid in dat
een jong mensch, wiens voorbereidende studiën de wis- en natuurkundige
wetenschap, nieuwe talen en geschiedenis omvat hebben, wel aan de
Universiteit colleges kan volgen, wel arts kan worden, maar nooit den
hoogsten wetenschappelijken titel kan verwerven, die wel bereikbaar is
vooi' zijn medestudent, al is deze ook niets meer ontwikkeld en geen
beter medicus, alleen omdat deze jaren te voren een Gymnasium doorliep
waar een andere leerstof hem voor de studie voorbereidde. Zij achten