61 het een ramp voor het middelbaar onderwijs en voor de Polytechnische School dat jongelieden, die op de H. B. S uitmuntten op het gebied der wis- en natuurkundige wetenschappen, die sieraden konden zijn van de philosophische faculteit onzer Hoogescholen, gedwongen worden om óf het vak waartoe zij zich het meest aangetrokken gevoelen vaarwel te zeggen öf eenige jaren na hun eindexamen uitsluitend Latijn en Grieksch te leeren, öf naar de Pol. School te gaan, als zij niet den minsten aanleg hebben voor technische wetenschappen. Daardoor gaan dikwijls uitstekende krach ten voor de wetenschap of het onderwijs verloren; daardoor is de Pol- School overvol en komen daar studenten, die later, op grond van eene wetsuitlegging waarvan de juistheid door velen wordt betwist, het leeraars ambt gaan bekleeden, waarvoor zij volgens deze laatsten de juiste oplei. ding niet hebben gehad. Eveneens wordt door velen betwijfeld of de regeling van de bevoegd heid tot het geven van middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs wel de juiste is, en of het niet noodig zal zijn het recht tot het geven van onderwijs alleen te geven aan hen, die eerst practische bewijzen heb ben gegeven van hun geschiktheid tot het geven van onderwijs. Velen ook meenen dat voor leeraren zoowel aan de H. B. S. als aan het Gymna sium eene opleiding aan de Universiteit het wenschelijkst is, waartoe zeker meerdere personen van goeden aanleg eerder in de gelegenheid zouden zijn, wanneer hun de toegang tot de Universiteit niet was ontzegd, indien zij geen Gymnasium maar een H B. S hebben bezocht. Dat zij meenen dat het belang van de Nederlandsche jeugd dringend vordert, dat deze punten degelijk onderzocht en besproken worden en eene herziening der wetten tot regeling van het middelbaar en het voorberei dend hooger onderwijs daarvan het gevolg ware. Weshalve zij zich tot Uwe Excellentie richten met het eerbiedig verzoek een Staatscommissie te benoemen uit der zake kundige mannen van ver schillende richting, met de opdracht deze kwestiën en zoovele andere het onderwijs rakende als Uwe Excellentie noodig mocht achten, te onder- derzoeken en daaromtrent de Hooge Regeering te dienen van advies, 't Welk doende, enz. Algemeene deelneming aan dat adres mag zeker worden verwacht. Lezers van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde die sympathie hebben voor deze poging om algemeen gevoelde misstanden te verbeteren, gelieven zich te wenden per briefkaart tot den eerstondergeteekende, H. Enno van Gelder, werkt, ing., West-Zeedijk 496, Rotterdam.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 63