88
De totaalgrootte en de totaalwaarde der mark werden door
optelling verkregen; en wijl ieder deelgerechtigde een aandeel zand
en een aandeel kleigrond zou ontvangen, werd zoowel de totaal
grootte als de totale waarde dier twee grondsoorten, in den staat
afzonderlijk vermeld.
Ten behoeve der individueele toedeeling is als gegeven noodig
de waarde der eenheiddie aan de verdeeling ten grondslag ligt;
voor Hollum en Ballum dus van het achtendeel.
Van de berekening dier waarde, voorkomende in een bescheiden
dat kortweg „verdeelingsstuk" wordt genoemd, laten wij een beknopt
overzicht hier volgen.
Aanwezig bleek te zijn:
aan zandgronden 733.84.40 H.A. ter waarde van f 51032.55
kleigronden 389.72.85 166926.93
Totaal 1123.57.25 H.A. ter waarde van f 217959.48
In de mark komen voor gewaardend. z. „zij die zelf een eigen
domsrecht hebben", en ongewaarden, d. z. „zij die alleen krachtens
ingezetenschap tot het genot der markgronden gerechtigd zijn."
Hunne belangen loopen uiteen, de ongewaarden, de ingezetenen,
zijn in den regel tegen eene verdeeling gekant, daar het genot, voor
hen gelegen in het medegebruik van het onverdeeld geheel, door
hen hooger wordt geschat, dan het genot voor hen gelegen in het
toekomstig gemeenschappelijk gebruik van het één derde, waarvan
art. 24 der Wet spreekt.
Uit de aanwezigheid van gewaarden en ongewaarden vloeit voort,
dat naast de berekening van de waarde van het achtendeel, in het
verdeelingsstuk voorkomt de berekening van de waarde van het
ingezetendeeb; en uit den verschillenden aard der bezeten
rechten, dat de totaal bedragen de verdeelsommen waaruit
deze waarden gevonden worden, niet aan elkander gelijk zijn.
De verdeelsom voor de ongewaarden werd berekend door de
geschatte waarde van alle in de mark gelegen, aan het toekomstig
bedrijf dienstbaar te maken gronden,