94 welke kavels bevoorrecht of bezwaard zouden zijn met reed. Op ongezegeld papier opgemaakt werd het register vóór de onder- teekening gezegeld. Art. 23 der Wet draagt aan de commissie het opmaken dei- kavelingen op, wij meenen te moeten betwijfelen of ooit een rnark- verdeeling is voorgekomen, eenvoudig genoeg om te mogen ver wachten, dat aan de letter der wet uitvoering werd gegeven. Is een verkaveling van zeer grooten omvang, en zijn er verschil lende grondsoorten in betrokken, dan achten wij het voor de com missie een arbeid, die geheel boven hare krachten gaat, dan kan zij o. i. er slechts in adviseerende houding tegenover" staan. Het vormen der kavels en de zooeven vermelde rangschikking werd door den landmeter geheel zelfstandig uitgevoerd; zelfs niet op een schijn van bevoorrechting kan dus later worden gewezen. In afkeurenden zin bespraken wij in den loop van ons overzicht, het in een vroeger maatschappelijk tijdperk gebruikelijk verdeel systeem, wederkeerig werd het nieuwe dat wij toepasten door de Amelander markgenooten aanvankelijk ongunstig beoordeeld. „Stukken en brokkenwaren het, die wij hen toedachten, zoo meenden zij, wijl de verhouding van de breedte tot de lengte der kavels was als 1:1 of 1:2, en bij uitzondering als 1 3. Op de Amelanders, gehecht aan en vastgegroeid in hunne strooken, die bij een breedte van 5 tot 10 meter soms een lengte hebben van 300 tot 500 meter, moest de ontworpen verdeeling een vreemden wonderlijken indruk maken, tot op zekere hoogte zelfs eenigszins wantrouwen wekken, welke gewaarwordingen echter weldra ver dwenen, onder den invloed der volgende redeneering waarvoor zij toegankelijk bleken. Een perceel grond van zuiver rechthoekigen vorm ter grootte van één hectare, met grenzen ter lengte van 100 meter, heeft een omtrek van 400 meter; d.i. 450 meter omtrek minder, dan een perceel, een strook grond, ter grootte van één hectare hij zuiver rechthoekigen vorm bezit, indien het 25 meter breed en 400 meter lang is. Onderstellen wij dat in beide gevallen een sloot ter breedte van 2 meter de gemeenschappelijke grens vormt, dan staat de eigenaar van het perceel in het eerste geval 4 are en in het tweede geval B.W, art. 733, 3e lid. «recht van weg».

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1901 | | pagina 96