102
»In de sectiën hebben bijna honderd leden der Kamer elk naar een
middeltje gezocht, hoe op zijn best te hakken, maar onder de critiek zijn
alle die middeltjes bezweken».
Ik heb de vrijheid genomen deze woorden van den heer Rutgers van
Rozenburg aan te halen, omdat hierbij zoo duidelijk uitkomt,hoe moeilijk
het bij de uitvoering van de wet van 1879 voor de schattingseommissiën
was, om met de bepaling, dat rekening moest worden gehouden met de
gebouwde eigendommen, de wet uit te voeren. Een dubbele aanslag van
de landbouwschuren èn als gebouwd èn als begrepen in het ongebouwd
eigendom, was dan ook meerendeels het gevolg.
Eindelijk dan de wet van 1897. Minister Sprenger van Eyk erkende
de onbillijkheid der herziening van 1873 en wilde daarom den landbouw
eenige verlichting geven. Hij stelde oorspronkelijk voor als huurwaarde
te bepalen 31/2 pet. der stichtingskosten. Doch dit zou in het geheel geen
verlichting gegeven hebben. Daarom wijzigde hij zijn voorstel bij de
Memorie van Antwoord en stelde voor scheiding van woning en schuur,
en de huurwaarde der eerste te laten op 3'/2 pet. en die der laatste op l'/s
pet. der stichtingskosten te stellen. De Commissie van Rapporteurs in de
Tweede Kamer had veel bezwaar tegen de scheiding en stelde daarom
voor l,/2 pet. voor het geheel te bepalen, welk amendement werd aangenomen.
Sommige leden wilden nog meer afdingen, maar dit was onjuist gezien.
Men had eenvoudig moeten voorstellen om terug te keeren tot. de wet van
1870. Een andere fout was, dat tot grondslag niet werkelijke stichtingskosten,
maar fictieve werden genomen, namelijk naar den omvang van het bedrijf.
Tot welke averechtsche schattingen dit heeft geleid is in de Tweede
Kamer duidelijk uiteengezet bij de behandeling van deze begrooting. De
gelijkheid in huurwaarde van kostbare gebouwen en nederige boeren
woningen is bij gelijken omvang van het bedrijf niet houdbaar. Tevens
gaat men daarbij aan de grondbelasting met de verwisseling van den
omvang van het bedrijf door het gebruik van meer of minder bijgehuurde
gronden haar zakelijk karakter ontnemen. Ook is de grens tusschen
boeren- en burgerwoningen en tusschen boeren- en arbeiderswoningen in
sommige gevallen niet te bepalen, terwijl het verschil van die twijfel
achtige perceelen in het, betalen der belasting toch veelvoudig zal worden.
De bezwaren van de Commissie van Rapporteurs in de Tweede Kamer
tegen de scheiding van woning en schuur waren niet geheel denkbeeldig,
maar toch volstrekt niet overwegend. Hetzelfde bezwaar ontmoeten de
zetters immers steeds bij de bepaling der huurwaarde van de boerenwo
ningen bij de schatting voor het personeel, waarbij volgens art. 4e der
personeele wet, de landbouwschuren ook zijn vrijgesteld. Evenzeer als de
schatting bij de toepassing van die wet kan plaats hebben, moet het toch
ook kunnen gebeuren bij de grondbelasting.