104
bedrijf. Ik hoop evenwel dat die heeren hij nader onderzoek tot andere
gedachten zullen komen, want mocht aan dien wensch gevolg worden
gegeven, dan zullen de landbouwers de dupe worden van een handeling,
n.l het adresseeren aan H. M. de Koningin, waaraan minstens eigenbaat
geheel vreemd is. Ik wensch daartegen bij voorbaat te waarschuwen.
Het komt ook mij voor, Mijnheer de Voorzitter, dat de verkregen uit
komsten der schatting onmogelijk in de kadastrale leggers kunnen worden
overgenomen. Geschiedt dit tóch, dan zal dit niet alleen heel wat kwaad
bloed zetten, maar tevens zal men groote moeilijkheden ondervinden bij
de heffing niet alleen van de vermogensbelasting, maar vooral bij de
heffing van de gemeentelijke en provinciale opcenten. Wetswijziging zal
daarom, naar mijn meening, moeten komen en ik hoop in het belang eener
gezonde oplossing, dat de tot hoeven behoorende gebouwde eigendommen
opnieuw worden geschat en dat worde teruggekeerd tot het ter kwader
ure verlaten stelsel van de wet van 1870.
Ik eerbiedig geheel het standpunt van den Minister, dat hij zich niet
over zijn voornemens uitlaat, vóór het verslag der hoofdcommissie bij hem
is ingekomen. Ik beveel evenwel mijn bezwaren bij Zijn Excellentie zeer
ter overweging aan.
De heer Bultman: Mijnheer de Voorzitter! Zooeven heeft de heer
Welt, tegen de gewoonte der provincie zijner inwoning er over geklaagd,
dat de landbouw te weinig in de belasting voor de gebouwen opbrengt;
de Minister heeft vroeger de toezegging gedaan dat het punt in quaestie
aan een nader onderzoek zal worden onderworpen.
Ik voor mij wensch niet vooruit te loopen op de resultaten die dit
onderzoek zal aan het licht brengen, maar ik meen toch er den klemtoon
op te mogen leggen, dat de grondslag der schatting voor de ongebouwde
eigendommen inderdaad een zeer groote onbillijkheid medebrengt, namelijk
deze, dat de aftrek voor het gebouwd slechts voor een deel is toegepast
bij het ongebouwd. Dit kon wel niet anders, wanneer men althans de
grondbelasting wilde laten werken zooals het behoort, dat wil zeggen, dat
men die wil laten drukken op al de grondbezitters immers, wanneer men
een anderen weg had gevolgd, zouden geheele streken van Gelderland en
van andere provinciën vrijgesteld zijn van de betaling van grondbelasting
voor de ongebouwde eigendommen. Men heeft toen bij de vaststelling
van de waarde van het grondbezit, voor de ongebouwde eigendommen,
zekeren algemeenen maatstaf aangenomen voor de verschillende deelen
van Nederland. Men heeft een gelijken aftrek voor de gebouwen op ieder
perceel toegepast en die gelijke aftrek werd berekend op dezelfde wijze
als nu in het nieuwe wetsontwerp geregeld is. Toen nu bleek, dat daardoor
de grondbelasting op de ongebouwde eigendommen in haar werking in-