105 derdaad een onbillijkheid bevatte heeft de Minister Spreng er van E y k op aandringen ook van de Tweede Kamer der Slaten-Generaal en van hen die in de eerste plaats geroepen waren de belangen van hun vak, van den landbouw, te verdedigen, een correctie gevonden door hetzelfde beginsel dat ten opzichte van den aftrek van het gebouwde bij het ongebouwde was toegepast, over te brengen op de bebouwde eigendommen, zoodat bij de schatting van de gebouwde eigendommen niets anders is voorgekomen dan een correctief van een uitvoering der wet die bij de ongebouwde eigen dommen ongelijkmatig werkte. Wanneer nu de Minister te eeniger tijd gevolg zou mogen geven aan het door hem uitgesproken plan, om namelijk de wijze van schatting van de boerderijen bij de wet op de gebouwde eigendommen aan een revisie te onderwerpen, dan zou ik er bij hem wel op willen aandringen, dat hij daarbij niet over het hoofd zal zien dat er ook een herziening moet plaats hebben van de wijze van aftrek voor gebouwen, die toegepast is bij de schatting van de ongebouwde eigendommen, De heer Harte van Tecklenburg, Minister van FinancienMijnheer de Voorzitter! Door de heeren Welt en Bultman, de geachte afgevaar digden uit Groningen en Noordholland, is het zeer belangrijke onderwerp der herziening van de belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen, en ik mag na het gesprokene door den heer Bultman zeggen, ook van de ongebouwde eigendommen, ter sprake gebracht. Wanneer ik de geachte afgevaardigde goed begrepen heb, dan verklaarden zij, op dit oogenblik allerminst van mij een bindende uitspraak te verwachten. Ik kan niet anders dan mijn dank betuigen aan die heeren, dat zij mij op dit oogenblik niet willen dwingen tot het uitspreken van een bepaald oordeel over de wijze waarop de quaestiën die zich hebben voorgedaan zullen worden opgelost. Zoolang de hoofdcommissie belast met de schatting en de herschatting, haar taak nog niet heeft volbracht, is het, dunkt mij, inopportuun om zich reeds uit te laten over de maatregelen tot haar wijziging en verbetering, die wellicht zullen blijken noodig te zijn. Ik wil erkennen, op dit oogenblik de meening te zijn toegedaan, dat wijziging van de wet van 2 Mei 1897 zal moeten plaats hebben, maar dit is een meening gevormd op grond van niet officieele gegevens, en het zou mij in mijn officieele cjualiteit zeker slecht voegen om vooruit te loopen op de gegevens, die van officieele zijde mij zullen worden verstrekt.. Het is daarom, dat ik het verstandig acht vooralsnog een afwachtende houding aan te nemen en mij te bepalen tot de verklaring, dat ik den grooten ernst van dit vraagstuk ten volle besef, dat hel mijn aandacht voortdurend bezighoudt en dat ik niet zal nalaten de verschillende wenken en opmer kingen mij dienaangaande ook in deze Kamer verstrekt, nauwgezet te

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1902 | | pagina 105